Godsdienstonderwijs (Bijbelse Geschiedenis)


Serie: Bijbelsche Platen tot recht begrip der gewijde Geschiedenis door H.J. van Lummel.

Vanaf het begin heeft de bijbelse vertelling altijd centraal gestaan. Reeds in 1864 werd de eerste serie Bijbelse platen in Nederland uitgegeven door uitgever Van Keminck en Zn. te Utrecht. De platen waren getekend door de heer H.J. van Lummel. Vooral de platen over de Tabernakel staan velen van de ouderen onder ons nog in het geheugen gegrift. De platen behandelden niet de bijbelverhalen, maar de leefwijze en gebruiken in die tijd, de planten en dierenwereld en de godsdienst, w.o. de tabernakeldienst.

De bijbelsche platen zijn in 3 drukken uitgeveven, de 1e druk in 1864, de 2e in 1884 en de 3e in 1905. De 3e druk is daarna nog een aantal malen opnieuw heruitgegeven met verschillende lithografen, tot in de moderne tijd toe met fotografische reproducties door andere uitgevers. Aangezien de drie drukken nogal verschillen in afbeeldingen en nummering geven we hieronder apart weer. Lummel zelf stierf in 1877 en heeft dus alleen de 1e druk zelf meegemaakt. De platen in de 1e en 2e druk komen veelal overeen en heeft hij, waarschijnlijk met uitzondering van een aantal toegevoegde platen in de 2e druk, zelf getekend en beschreven. De platen in de 3e druk zijn op een enkele plaat na totaal verschillend van de eerste twee drukken. De tekenaar van de 3e druk is ons onbekend.

eerste druk (1864)


tweede druk (1884)

derde druk (1905)

De 3e druk is uitgegeven in 3 series:
Serie - A. De eeredienst van Israël (6)
Serie - B. Het huiselijk en Maatschappelijk Leven (6)
Serie - C. [Planten en dieren] (6)

Serie: "Nelson's bijbelse wandplaten" (1905 - 1917)

Deze platen zijn oorspronkelijk in Engeland uitgegeven door Thomas Nelson & Sons Ltd onder de titel "Nelson's Bible Wall Pictures".  In Nederland zijn de platen uitgegeven door uitgeverij Malmberg te 's- Hertogenbosch en de firma A. Huisman te Meppel. De serie bestaat uit 300 platen.

Serie wandkaarten “Palestina in woord en beeld” door Dr. A. van Deursen, G.Meima en C. Wessels S.J.  Uitgever: J. B. Wolters  (1927-1950)


De auteurs van de serie zijn C. Wessels S.J., Dr. A. van Deursen en G. Meima. Er waren in die tijd verschillen in de uitgaven voor Rooms-Katholieke scholen en voor protestante scholen. Wessels verzorgde de handleidingen voor de Rooms-Katholieke scholen, van Deursen en Meima die voor de protestantse scholen. De heren zijn 11 platen overeengekomen die geschikt waren voor beide godsdienstige stromingen en een 12e plaat specifiek voor een van beiden. Bij Wessels betrof de 12e plaat "De Basiliek van het H. Graf te Jerusalem", en bij van Deursen en Meima was dit "Joodsche Kolonie Kinnereth".

De schilder L. Blum was woonachtig in Palestina. Wolters koos voor een lokale schilder omdat een schilder die voor een aantal weken over zou komen niet de prachtige en wisselende kleuren zou treffen. Blum schilderde de landschappen en Cornelis Jetses tekende later de figuren in de schilderijen. Kleren en andere voorwerpen werden uit Palestina naar Nederland gestuurd. Ondanks de omslachtige manier van materiaal vergaren, maken de tekeningen een spontane en levendige indruk alsof ze ter plekke gemaakt waren.


"Bij de Bron" door Dr. P. ten Have. (1935)


De methode "Bij de Bron" is een handleiding voor de behandeling der Bijbelse geschiedenis bij het onderwijs in School, Zondagsschool, Kinderkerk en Gezin, en bij de bespreking op Jongemannenvereniging, Meisjesvereniging, Jongens- en Meisjesclubs, Bijbelkringen enz. en voor zelfstudie. Een complete methode!

Deze methode is tot in de jaren "80 van de vorige eeuw in gebruik geweest op Christelijke scholen. De methode bestond uit twee delen: het Oude Testament en het Nieuwe Testament. De lessen hadden alle dezelfde indeling:

A.       VOORBEREIDING

              1.  Uitlegkundig

              2.  Oudheidkundig

              3.  Leerstellig

              4.  Opvoedkundig

B.        VERTELLING

               1. inleiding

               2. de eigenlijke vertelling in fasen.

De vertelling was geheel uitgeschreven.  Als aanvulling op de verhalen werden de bovengenoemde wandkaarten gebruikt. Deze vertellingen zijn echter alleen bedoeld als proeve: hoe het kan. In het voorwoord lezen we: " Zij willen vooral niet als model dienen: 'Zo moet het nu en anders deugt het niet'.  Integendeel! Lang niet alle materiaal, in de voorbereiding gegeven, is erin verwerkt. Dat behoeft ook niet. Men moet keuze hebben. Men moet meer hebben dan men ogenblikkelijk nodig heeft. Dan kan elk zijn vertelling aanvullen en uitbouwen in de richting, die men voor eigen gebruik nodig acht. (....) Daarnaast denken we ook aan andere, aan eerstbeginnenden, aan minder ontwikkelden of begaafden, voor wie het steeds te moeilijk blijven zou altijd een eigen verhaal op te bouwen. Hen wil de vertelling helpen. Daarom is er bij elk verhaal een vertelling gegeven. Onder deze afspraak, dat men hiervan geen misbruik gaat maken, door alleen deze te nemen, en deze, meer of minder vrij, wat na te praten. Beide, voorbereiding en vertelling, willen samen de middelen verschaffen, waarmee men van het bepaalde schriftgedeelte een afgerond geheel maakt, zowel naar vorm als naar inhoud geschikt om te behandelen of te vertellen, als drager en overbrenger van een bepaalde boodschap Gods, die ons hierin wordt gegeven. Geen  moeite is ooit te groot om Gods Woord zo goed en zuiver mogelijk over te brengen aan hen, die aan onze zorg zijn toevertrouwd."


"Geschiedenis der Godsopenbaring, handboek voor de kennis van de Bijbelse Geschiedenis", door dr. F.L. Bakker en dr. J.H. Bavinck (1948)

Dit is een bronnenboek voor de leerkracht, bestaande uit twee delen: het eerste deel (Oude Testament) is geschreven door dr. F.L. Bakker en het tweede deel (Nieuwe Testament) is geschreven door dr. J.H. Bavinck. De Bijbelse Geschiedenis wordt hoofdstuk voor hoofdstuk behandeld; de leerkracht kon aan de hand van dit handboek zelf de vertelling samenstellen. Dit handboek werd in de jaren '50 van de vorige eeuw door menig onderwijzer(es) 's mor-gens gebruikt om het bijbelse verhaal voor die dag voor te bereiden. Deze handboeken hebben in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw een belangrijke rol gespeeld in het doorgeven van de bijbelse boodschap aan de jeugd op de Scholen met de Bijbel.



Kinderbijbels.

Hoewel kinderbijbels in feite voor thuisgebruik zijn geschreven, behandel ik ze hier wel, omdat ze ook op de christelijke scholen gebruikt werden en leerkrachten eruit voorlazen of de inhoud gebruikten als bron voor hun vertellingen. Hoewel het gebruik van de kinderbijbel vanuit de opleidingen werd afgeraden, nam menig onderwijzer(es)  toch zijn/haar  toevlucht tot de kinderbijbel.

"De Bijbelsche Geschiedenissen" door W. G. van de Hulst  (1918)

Van de meesterverteller W. G. van de Hulst verscheen In 1918 de eerste druk van: ''De Bijbelse geschiedenissen''.  Van de Hulst is er een meester in om een bepaalde sfeer te scheppen. Hij zegt: Het moet zover komen, dat het kind komt tot een innerlijk zien, een meebeleven, een zich betrokken weten bij datgene, wat de Bijbel verhaalt.

De eerste uitgave van deze kinderbijbel werd vereerd met de intekening van Hare Majesteit koningin Wilhelmina. In 1923 verscheen er een schooluitgave in drie losse deeltjes.                      De illustraties zijn van de bekende tekenaar J.H. Isings, die op indrukwekkende wijze de verhalen in beeld brengt. Hieronder treft u enkele illustraties uit deze kinderbijbel aan.

"Bijbelse Vertellingen voor onze kleintjes", door W.G. van de Hulst (1926)

Dit is een voorleesboek voor kleuters van 4 tot 7 jaar, voorafgaande aan het zelf lezen van "De Bijbelse Geschiedenissen". De illustraties zijn ook dit keer van J.H. Isings. In 1931 zijn uit de "Bijbelse Vertellingen" twee schoolboekjes voor het 3e leerjaar samengesteld onder de titel "Vertellingen uit de Bijbel".

In deze kleuterbijbel wordt de hele bijbelse geschiedenis verteld. Er is dus geen sprake van een selectie van de verhalen, terwijl geweldsscènes en gruwelijkheden ook uitvoerig en dramatisch worden verteld. De woorden zonde, schuld en straf komen regelmatig voor. Veel nadruk valt op de tegenstelling tussen de boze mensen die gestraft worden en de gelovige en gehoorzame mensen die door God beschermd worden. Aan de oudtestamentische verhalen wordt meermalen toegevoegd dat eens de Here Jezus zal komen. 'Dan zal alles weer goed, weer blij, weer heerlijk worden'. Jezus 'kan alles', de zieken genezen en de doden weer levend maken. 'Hij heeft de vreselijke straf gedragen voor de mensen'. Kinderlijke termen en verkleinwoorden worden gebruikt om naar het kind toe te vertellen. De zwart-witte pentekeningen van Isings geven de hoogtepunten van de verhalen dramatisch weer.

“Het Groot Vertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis” (2 delen: O.T. en N.T.) door Anne de Vries (1938)

In de kinderbijbel van Anne de Vries treffen we een liefdevol, veilig godsbeeld aan dat in het verlengde ligt van het warme protestantse nest in die tijd.

Het ”Groot vertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis” verscheen voor het eerst in 1938. Niet het minst door de prachtige prenten van Cornelis Jetses lieten deze verhalen een diepe indruk achter. Deze kinderbijbel voor de oudere jeugd werd vele malen herdrukt en in tientallen talen vertaald. Het boek behoort naast de kinderbijbel van Van de Hulst dan ook tot de meest invloedrijke uit de Neder-landse kinderbijbeltraditie.

Er is bij De Vries sprake van een eenvoudige indeling van de mensen in goeden en slechten. Voor slechte mensen is de ruimte groot: door berouw en bekering kunnen ze goede mensen worden. En God de Vader zal iedereen die echt berouw heeft aannemen.

C. Jetses als illustrator van de Kinderbijbel van Anne de Vries.

In 1936 kreeg Jetses een voor hem zeer verheugende uitnodiging van uitgeverij Kok in Kampen om de illustraties te verzorgen van het Groot Vertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis van Anne de Vries. Dit was een opdracht, waar hij langer op gehoopt had en waaraan hij zich met hart en ziel zou kunnen wijden. Jetses was een zeer gelovig man, die de boodschap van de Bijbel als het meest essentieel in z'n leven beschouwde. Tegenover uitgeverij Kok liet hij weten dat hij het een bijzonder boeiende opdracht en een facinerende uitdaging vond. Met het illustreren van deze kinderbijbel is hij enkele jaren, tot aan de Tweede Wereldoorlog bezig geweest, langer dan hij zelf had kunnen vermoeden. In mei 1939  schreef hij aan Anne de Vries, dat het hem hoe langer hoe duidelijker werd, dat de hoeveelheid werk aan het Nieuwe Testament voor hem een nog erger misrekening werd dan het Oude Testament.

Hij vertelt over een tekening van de geraakte jongeling, die door vrienden door het dak wordt neergelaten tot vóór Jezus. "Ik geloof wel dat het een zeer suggestieve plaat is geworden -  maar wat een werk!  Dat heeft me een kleine week gekost! Als mijn tuinman nu ook maar eens wat door de vingers keek! Want die noteerde mij juist voor twee  dag -loonen, wat ik in die kleine week had verdiend!

Vele volwassenen, die groot zijn geworden met deze kinderbijbel, zien de situering van de bijbelse verhalen nog steeds door de ogen van Jetses. Ook de figuur van Jezus wordt door menigeen nog steeds gezien, hoe Jetses hem afbeeldde. Dit laatste geldt uiteraard ook voor de illustraties van Isings in de Kinderbijbel van Van der Hulst.


“ Kleutervertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis", door Anne de Vries. (1948)

Evenals zijn voorganger en inspirator W. G. van de Hulst publiceerde De Vries ook een boek voor kleuters, het ”Kleutervertelboek voor de Bijbelse Geschie-denis” uit 1948. Aanvankelijk was deze kleuterbijbel geïllustreerd door Tjeerd Bottema.


De vertelstijl van De Vries is direct en communicatief. Hieronder leest u het begin van het Kleutervertelboek als inleiding op de Schepping:


Weet je waar je boterham vandaan komt?

„Nu moet je eens goed luisteren. Dan zal ik je vertellen, wie alles heeft gemaakt. Weet je wel, waar je eten vandaan komt? Die lekkere dikke boterham, die je hebt gehad?... Ja, moeder heeft die boterham klaargemaakt. Maar het brood heeft ze gekocht van de bakker. Die bakte dat brood van meel. Dat meel kwam van de molenaar. Die had het gemalen van koren. Dat koren kreeg hij van de boer. Die had het gemaaid op zijn land. Maar wie had het koren daar laten groeien?... De Here God. En als God dat niet had gedaan, dan had de boer geen koren gehad. Dan had de molenaar geen meel gehad. Dan had de bakker geen brood kunnen bakken. En dan had moeder geen boterham voor je klaar kunnen maken. Je boterham komt dus eigenlijk van God. En al het andere eten ook. Daarom zeggen we iedere dag eerbiedig: Heer, heb dank voor deze spijze, amen.”

 

Methodes voor parate bijbelkennis.

"Bijbelse Geschiedenis is het vertelvak bij uitstek! De waarde van een verantwoorde bijbelvertelling is zelfs niet bij benadering te schatten. Maar alleen vertellen, hoe belangrijk en onmisbaar ook, is geen waarborg, dat ook de nodige kennis wordt aangebracht.Het aanbrengen van louter kennis van de inhoud van de Bijbel is ook belangrijk" Hierbij werd vaak Hosea 4 : 6a aangehaald: "Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis."

Daartoe verschenen er in de loop der jaren verschillende methoden voor het aanbrengen van bijbelkennis. We zullen hieronder een aantal van deze methoden bespreken:

a. "Na de  Bijbelles", door J. Nauta en A. Valom. Uitg. Spruyt, van Mantgem  & De Does (1932)

Bijbelse geschiedenis is volgens de auteurs het vertelvak bij uitstek. De Heilige Geschiedenis moet volgens Dr. Sillevis Smitt vóór alles in haar feiten worden gekend. De praktijk leert, dat de feiten in hun onderling verband met vertellen alleen, niet altijd voldoende in het geheugen der leerlingen worden bewaard. Een "opzettelijk" leren van die geschiedenis kan niet achterwege blijven. De leerlingen moeten niet alleen de feiten kennen, maar ook met de Schrift zelf vertrouwd raken. Na elke vertelling volgt er een leskern, die de leerlingen zich eigen moeten maken.


b.  "Naam en Feit", door W.P. van de Blink, P.G. de Jong en D. Wijma. Uitg. Dijkstra Zeist (1957)

Deze methode bestaat uit vier deeltjes van elk 25 lessen uit het Oude Testament en 15 lessen uit het Nieuwe Testament. Deze vier deeltjes zijn concentrisch opgebouwd. In het eerste deeltje (klas 3) moeten de leerlingen zinnen invullen en daarbij een keuze doen uit voor een kantlijn geplaatste woorden. In het tweede deeltje zijn de antwoorden gegeven in een aparte kolom.Bij het derde en vierde deeltje worden onder de letter A de teksten genoemd waar de leerlingen zelf de antwoorden kunnen vinden. Hierdoor kunnen leerlingen wegwijs worden in de Bijbel. Onder letter B staan aantekeningen over gewoonten en gebruiken, die de kinderen moeten onthouden. Onder letter C staan rubriceeroefeningen, terwijl onder D datgene staat aangegeven, wat gememoriseerd dient te worden.

c.  "Naar het levende Woord", een methode voor het leren lezen van de Bijbel, door W. ter Horst. Uitg. J.H. Kok Kampen (1957)

De auteur noemt dit een gidsboekje. Het wil de kinderen helpen om de Bijbel te leren lezen. Kinderen wordt erop gewezen, dat ze er steeds met anderen samen over moeten praten. Thuis, op school, op de catechisatie, op de club. Deze methode is meer een handleiding om met de Bijbel om te gaan. Na een tekst uit de Bijbel, moeten de kinderen vragen beant-woorden. Daarna komt er een les om te onthouden. Vervolgens een zoekles (opzoeken van teksten). De lessen zijn niet chronologisch. Minder geschikt voor scholen, meer geschikt voor catechese en clubs.


d.  "Parate Bijbelkennis", door E.J. Smid. Uitg. Spruyt, Van Mantgem & De Does (1964)

Dit boekje is bestemd voor de hoogste klas van de lagere school. De tekst van het verhaal wordt in elke les in de vorm van aantekeningen gegeven en daaronder staat een aantal vragen.




"Aan de Basis" - handboek voor de bijbelles op de basisschool, door dr. R. Bijlsma (3dln) 1973


Deze methode bestaat uit 3 delen: 

deel 1: Didactiek van de bijbelles

deel 2: Het Oude Testament:  132 bijbellessen

deel 3:  Het Nieuwe Testament: 210 bijbellessen


Deze methode is meer dan een verzameling uitgeschreven vertellingen, maar geeft naast het bijbelgedeelte veel achtergrondinformatie en didactische aanwijzingen. 

In deel 1 wordt de didaktische gang van de bijbelles uitvoerig behandeld. Achteréénvolgens komen de volgende zaken aan de orde:

  • Didactische analyse van het lesuur
  • Beginsituatie en doelstelling
  • Vertellen en vieren
  • Didactische werkvormen
  • Bruikbare leeractiviteiten
  • De opbouw van een les
  • Het lied in de bijbelles
  • Onderwijsleermiddelen (audio-visuele hulpmiddelen)

De indeling van iedere les is als volgt: Na een theologische uiteenzetting van inhoud en bedoeling, volgen enkele verklarende notities, terwijl besloten wordt met een aantal lessuggesties. Dit alles is uitsluitend bedoeld als hulpmiddel. De leerkracht zal vóór alles zelf de bijbel ter hand moeten nemen. In de theologische toelichting zijn de onderdelen met trefwoorden aangegeven. Bij de verklarende notities behoren ook de kaartjes en de afbeeldingen en plattegronden, die achterin het boek zijn opgenomen. De lessuggesties geven geen uitgewerkte lessen, geen voorgekauwde vertellingen, maar uitsluitend suggesties, waarvan ieder naar believen gebruik kan maken. De les als zodanig moet een eigen activiteit van de onderwijzer met de kinderen zijn. De lessuggesties zijn ingedeeld naar drie leeftijdsgroepen. Met de letter K wordt de groep kleintjes van 4-7 jaar bedoeld, met de letter M de middengroep van 8-10 jaar en met de letter G de groep van 11-13 jaar in de hoogste klassen van de basisschool.

Een goede methode met een goede didactische onderbouwing en veel achtergrond-informatie, waarbij de leerkracht wat betreft de vertelling zijn eigen stijl kan hanteren. Als bijlage 1 wordt zelfs de mogelijkheid van een leerplan aangeboden voor de bijbellessen op basisscholen.


“ Kijk op het land van de Bijbel", serie platen door Rie en Ad Waardenburg. Uitgeverij: De Ruiter (1982)

De Nederlandse Zondagsschoolvereniging.

1865: De NZV opent haar deuren

In 1865 opende de Nederlandse Zondagsschoolvereniging haar deuren  haar in het hart van de Jordaan in Amsterdam waar veel arme arbeiders woonden. Grote gezinnen leefden in kleine kamertjes en kinderen moesten doordeweeks werken voor een paar centen om bij te dragen aan het gezinsinkomen.
Op zondag konden de kinderen onmogelijk met zijn allen in de veel te kleine kamers blijven. Gezinnen met tien kinderen in kamers van drie bij vier meter waren geen uitzondering. De oudere kinderen kwamen daardoor op straat terecht en waren in feite de hangjongeren van die tijd. Medewerkers van de NZV haalden de kinderen binnen en leerden ze lezen aan de hand van Bijbelverhalen. Ze deelden Bijbelprenten uit wat voor deze kinderen een enorme luxe was.

1931: start Kind op Zondag

In 1931 verscheen de eerste uitgave voor begeleiders van de zondagsschool: Kind en Zondag (nu Kind op Zondag). Kerken hadden toentertijd nog weinig aandacht voor de geloofsopvoeding van kinderen en de NZV gaf hiervoor de eerste aanzet. Ook vanuit scholen kwam de vraag naar materiaal en ook daar werd gewerkt met Kind en Zondag. In de jaren '70 leidde dit tot problemen: kinderen hoorden op school dezelfde verhalen als in de kerk doordat de methode op beide plekken werd gebruikt.

Leesrooster

Het maken en volgen van een leesrooster bood uitkomst. Dit bood een rode draad voor het vertellen van Bijbelverhalen in de kerk en op school en zorgde ervoor dat er uit verschillende Bijbelboeken werd gelezen. Kind en Zondag bevatte al dit materiaal.

Kind op Maandag (1981)

Vanaf 1981 verscheen Kind op Maandag als aparte uitgave voor godsdienstonder-wijs op school. De NZV ontwikkelde zich tot een toonaangevende organisatie voor geloofsover-dracht aan kinderen en vervaardigde steeds meer materiaal, waaronder ook kinderbijbels.
Kind op Maandag is een methode voor godsdienstonderwijs voor het basisonderwijs. De methode bestond uit een maandelijkse uitgave met 3 verhalen per week met achtergrond-informatie en verwerking voor zowel de onder- als de bovenbouw. Tegenwoordig zijn er verhalen en activiteiten voor groep 1 en 2; 3 en 4; 5 en 6 ; 7 en 8.

 

"Woord zonder grenzen" - Godsdienstonderwijs voor de basis-school - door G. Marchal, W. Noever-Bakker, R. Roelofs (3 dln) - 1990


Deze methode is een ‘moderne’ opvolger van de methode “Aan de Basis”, die wij hierboven bespraken. Het ‘moderne’ slaat niet op de inhoud, maar op de vormgeving. Het is een handzame overzichtelijke methode, waar leerkrachten direct mee aan de slag konden.

De methode bestaat uit 3 delen. De verhalen zijn zodanig geordend dat in een periode van drie jaar vrijwel alle bijbelverhalen aan de orde komen. 



Uitgangspunten:

• De Bijbel is een hoor-boek.

Door middel van mensen, profeten, evangelisten en apostelen wil God zijn Verhaal, zijn Evangelie kwijt aan mensen. Wie hierdoor geboeid wordt, is werkelijk vrij. Ons verhaal wil alleen maar dienstbaar zijn aan het Verhaal. Dit moet gebeuren in saamhorigheid, in hechte samenwerking met andere kringen, waarin de Bijbel ter sprake komt, met name de kerk en het gezin.

• De Bijbel: afkomstig uit een andere cultuur.

Zijn Woord, dat in deze methode wordt weergegeven, komt uit een andere cultuur dan de onze. Er is een wereld van verschil tussen ons en de Bijbel. En toch wil het Verhaal opnieuw gehoord worden in onze tijd. 

• De Bijbel kent geen grenzen.

Wat God met de mensen wil delen, is een Woord zonder grenzen. Het is een Woord voor alle volken, alle rassen, alle culturen. Het is een Woord voor alle tijden en alle plaatsen. Het is een Woord voor alle leeftijden, voor jong en oud.

• Eénheid van het evangelie

Het ene Verhaal komt in de Bijbel op vele wijzen ter sprake. Het gaat om bevrijding, troost, waarschuwing, lofzang, gebed, vergeving, klacht, kritiek, vervoering enz. De verschillende onderdelen van ons verhaal zijn een poging om deze eenheid-in-verscheidenheid recht te doen.

• Feesten zijn hoogtepunten

In de Bijbel en in de traditie van de kerk spelen feesten een belangrijke rol. Onze verhalen zijn daarom gebonden aan kerkelijke feesten: Kerstfeest, Goede Vrijdag, Pasen, Pinksteren, Hemelvaart.

Doelstellingen:

• Het kind van de basisschool in aanraking brengen met de Bijbel en daardoor zo mogelijk met God, zodat het de geloofsbeleving op een eigen, unieke wijze continu kan ontwikkelen. Wanneer onze leefwereld en die van de Bijbel elkaar werkelijk raken, is er sprake van een ontmoeting met God, van wie de Bijbel op elke bladzijde getuigt. Zonder enige pretentie, schrijven de auteurs, is de voornaamste doelstelling, dat de kinderen en de leerkrachten, die met hen onderweg zijn, God mogen ontmoeten. Door die ontmoeting, via het verhaal, kan het kind de persoonlijke geloofsbeleving ontwikkelen; zowel het kind van vier jaar als dat van twaalf jaar. In dit proces van omgang met de Bijbel speelt de leerkracht een geheel andere rol dan bij de leervakken. Het gaat hier om een gezamenlijke beleving. De onderwijsgevende is , evenals het kind, ook leerling van de Bijbel. Hij hoort , zingt en bidt samen met de kinderen.

• Het verwerven van kennis van Bijbelse begrippen en namen.
• Samenwerking tussen school, gezin en kerk

De bijbellessen (inhoud)

In de handleiding hebben de bijbellessen een vaste indeling. De lessen zijn geordend in weekthema's. Elke week komen er drie verhalen aan de orde. In de verhalen van die week zit meestal een gemeenschappelijke gedachte, waardoor ze min of meer een eenheid vormen.

Een weekthema omvat de volgende onderdelen:

  • weekopening: suggesties voor een gesprekje met de kinderen als inleiding op het weekthema; aanbieding van het lied van de week.
  • Theologische toelichting: theologische achtergronden van het verhaal.
  • De verhalen: er zijn drie verhalen voor de onderbouw (O) en drie verhalen voor de bovenbouw (B). De auteurs van deze methode gaan er van uit, dat de verhalen in principe niet worden voorgelezen, maar verteld.
  • Aantekeningen: Deze bevatten aanvullende informatie over de achtergronden van de bijbelverhalen, verklaringen van bijbelse begrippen, uitleg van de betekenis van namen enz. 
  • Verwerking: bij de methode horen acht werkboeken, waarin een groot aantal verwerkingsopdrachten is opgenomen, aansluitend bij de verhalen. In de handleiding wordt een toelichting gegeven op deze verwerkingsopdrachten, alsmede een aantal verwerkingssuggesties die niet in de werkboeken zijn aangegeven.

Elk deel bevat 40 thema's voor de 40 schoolweken in het jaar (excl. de vakanties)