Kunstenaars in dienst van het onderwijs.

Aan de muren van de klaslokalen hingen vroeger kunstwerken van bekende Nederlandse kunstenaars. Schilderijen van Jan Sluijter, Johan Dijkstra, Ferdinant Hart Nibrig, om er maar enkelen te noemen. Het waren geen originele aquarellen of olieverfschilderijen, maar schoolplaten, bestemd voor de aardrijkskundeles. Waarom kregen gerenommeerde Nederlandse kunstenaars opdrachten van onderwijsuitgeverijen? 

Onderwijsillustrator Cornelis Jetses (1873-1955) - de man van aap, noot, mies - hanteerde een kindgerichte, realistische tekenstijl. Hiermee sloot hij aan bij de rond 1900 opgekomen inter-nationale reformpedagogiek: een idealistische stroming waarin de ethische (zedelijke) opvoeding door middel van esthetiek (schoonheid) centraal stond. Kinderen, maar ook volwassenen, die met draai vormgegeven zaken - boekillustraties, speelgoed, prenten, schoolplaten - in aanraking komen, zo luidde de boodschap, zouden daardoor een beter mens worden. De roep tot het ontwikkelen van gevoel voor schoonheid was niet geheel nieuw. Pedagoog Jan Geluk (1835-1919) verwoordde in 1882 iets soortgelijks in zijn Woordenboek voor opvoeding en onderwijs. Hij was van mening dat de school zoveel mogelijk 'werkelijk schoone voorstellingen' aan het kind moest tonen. Wat dit betreft sprak Geluk van een verwantschap  'tusschen aestetisch en zedelijk gevoel': iemand, die zich door schoonheid laat leiden, staat dichter bij het goede, het zedelijke, dan 'de grof zinne-lijke mensch'. Voor de vorming van het karakter was de betekenis van het schoonheidsgevoel essentieel.  

Al in 1882 gaf pedagoog Jan Geluk het advies om op scholen gebruik te maken van 'goede platen bij het onderwijs in geschiedenis en aardrijkskunde en natuurlijke historie'. Waarom? Omdat hierdoor 'de vorming van de smaak bevorderd' wordt. Overal zou een 'doelmatig gekozen verzameling van platen de wanden van 't schoolgebouw behooren te versieren'. Enkele jaren later volgde de Groningse onderwijsuitgeverij J.B. Wolters het advies van Geluk op. Vanaf 1886 bracht zij de reeks "Schoolplaten voor het Aanschouwelijk Onderwijs" uit. Anonieme kunstenaars maakten platen van een Hollands strand, de haven van IJmuiden, het eiland Marken enz. 

Vanaf 1901 werd de serie uitgebreid met 24 platen onder de titel "Nederland in Woord en Beeld". Voor deze schoolplaten werden kunstenaars als Bernard Bueninck, Johan GabriëlseRiekele Prins, Johan Dijkstra en Joop Kropff uitgenodigd. De meeste platen uit deze serie waren van de hand van B. Bueninck. Van veel platen tekende Bueninck meerdere versies. 

Tussen 1915 en 1924 verschijnt de eerste serie van "Europa in Woord en Beeld" in 12 school-platen met tekst van H. Zondervan. De platen zijn geschilderd door L.H. Fischer en R. Reschreiter. Op de platen worden de Europese gebergten afgebeeld. 


Tussen 1927 en 1950  kwam er een tweede serie van "Europa in Woord en Beeld"  uit in 12 platen met tekst van H. Zondervan. Deze platen zijn alle geschilderd door J. Gabriëlse ( 1881 – 1945) .  Zondervan stippelde een reisroute met precieze opdrachten uit en Gabriëlse ging plichtsgetrouw op de voorgeschreven plaatsen staan schilderen. Deze serie brengt meer aspecten van Europa in beeld dan alleen gebergten. 

Mogen we deze schoolplaten kunstwerken noemen? Gezien de beoordelingen van het werk van bovengenoemde kunstenaars door tijdgenoten - opgetekend in dagbladen en tijdschriften - kan deze vraag met een volmondig 'ja' beantwoord worden. Met de schoolplaten van Wolters en Noordhoff werd niet alleen kennis overgedragen, maar ook een schoonheidsgevoel ontwikkeld; althans, dat was het idee. Dit speciaal voor het onderwijs gemaakte werk van kunstenaars als Bueninck, Sluijters en Dijkstra is onderdeel van de Nederlandse cultuur. Generaties schoolkinderen keken er naar en zijn erdoor gevormd. Hieronder bespreken we aantal van deze schoolplaten.

De schilders van de platen van uitgeverij Wolters

Bernardus Bueninck is geboren in Arnhem en studeerde van 1885 tot 1888 vermoedelijk aan de tekenacademie in Rotterdam. Tot 1889 werkte hij in Vorden. Sedert 1894 was hij tekenleraar aan de Gemeentelijke Burgeravondschool en een jaar later ook aan de Gemeentelijke H.B.S. in Groningen. Bueninck bereikt pas een hoog niveau in zijn aardrijkskundige wandplaten. In dit genre is hij de beste van de schilders, die aan de series: “Nederland in Woord en Beeld” en "Europa in Woord en Beeld" meewerkten. Zijn composities springen eruit, omdat hij van onverwachte hoeken zijn onderwerpen beziet. De voorstellingen zijn afwisselend zeer detaillistisch en symmetrisch (Het Centraal Station in Amsterdam) of juist heel schetsmatig en schilderachtig (Het Badstrand te Scheveningen). De aquareltechniek van Bueninck leende zich uitstekend voor zijn prachtig helder kleurgebruik. Bij het bekijken van Buenincks wandplaten kan men zonder reserve genieten van het schoons dat Nederland te bieden had. 


Johan Gabriëlse was geen illustrator, maar meer een schilder van landschappen en folkoristische figuren. Hij heeft altijd als zelfstandige kunstenaar gewerkt. Vanaf 1905 was hij lid van de kunstenaarsvereniging 'Arti et Amicitiae'. Hij schilderde en tekende portretten, genrestukken en landschappen. Gabriëlse volgde zijn opleiding aan de Academie in Amsterdam. Daarna werkte hij twee jaar in Volendam. Van 1904 tot 1907 kreeg Gabriëlse koninklijke subsidie en studeerde verder in Parijs, Londen en Italië. Na deze reizen vestigde hij zich in Utrecht. In de jaren '20 werd Gabriëlse door de uitgeverij Wolters aangetrokken om aardrijkskundige wandplaten te verzorgen. De serie  'Nederland in Woord en Beeld'  was een initiatief van de geograaf en leraar P.R. Bos. Zoals bij alle vakken werd het belang van de aanschouwing benadrukt. Atlas, wandkaart en goede platen waren daarvoor een vereiste. De eisen, die aan Gabriëlse werden gesteld om te komen tot een bevredigende plaat, waren: een combinatie van natuurgetrouwheid, duidelijkheid en artistieke uitvoering. De serie "Europa in Woord en Beeld" bestond uit 30 platen, waaraan naast Gabriëlse ook werd gewerkt door B. Bueninck en Joh. Dijkstra.. H. Zondervan stippelde een reisroute met precieze opdrachten uit en Gabriëlse ging plichtsgetrouw op de voorgeschreven plaatsen staan schilderen.  Zo ontstonden de vertrouwde voorstellingen van 'De Rijn bij Bingen' en 'Wijnbouw in Champagne'. Dit laatste schilderij is één van de beste  uit de serie. Er heerst wat bedrijvigheid en bij uitzondering zijn de kleuren helder en vrolijk. Ook de serie 'Insulinde' werd door Gabriëlse in beeld gebracht, terwijl Zondervan de begeleidende tekst verzorgde. Gabriëlse heeft de platen geschilderd tijdens een studiereis naar Indonesië. De serie over Insulinde is de meest geslaagde serie geworden. Gabriëlse is in 1945 in een internerimgs-kamp in Indonesië gestorven.

                                                           

Riekele Prins woonde en werkte in Bedum en later in Groningen als schilder, tekenaar en etser. Maar vooral is hij bekend geworden door de zeer fraaie etsen die hij heeft gemaakt. Hij stond dan ook bekend als dé etser van het Groninger landschap. Echter hij maakte ook tal van landschappen en stadsgezichten uit de overige provincies in Nederland en zelfs van Belgie, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland.

Veel minder bekend is dat Riekele Prins naast etsen, tekeningen en schilderijen ook schoolplaten heeft gemaakt. Hij deed dat in opdracht van de firma J.B. Wolters in Groningen. In 1951 in de nadagen van de productie van schoolplaten gedurende ca 100 jaar vond Wolters het nodig nog eens opnieuw een zevental schoolplaten uit te brengen. Wolters vroeg hiervoor Riekele Prins schilderijen te maken t.b.v. het drukken deze schoolplaten. Veel zin had Riekele er niet in, want een opdracht was niet geheel vrijblijvend voor de kunstenaar en tevens trokken hem de opgedragen thema’s nauwelijks aan. Met veel moeite heeft hij de werken dan ook op het laatste moment afgeleverd. Overgens zijn deze 7 schilderstukken schildertechnisch gezien echt hoogstandjes te noemen en geven een fraai tijdsbeeld weer van diverse onderwerpen uit de jaren 50.

De schilders van de platen van uitgever Noordhoff

In 1912 bracht UItgeverij P. Noordhoff, de andere grote Groninger onderwijsuitgever, de serie "Aardrijkskundige wandplaten van Nederland" . Deze platen waren geschilders door bekende kunstenaars. w.o.  L.W.R. WenkebachG. WestermanJ.C.H. Heijenbrock en Jan Sluijters. De Pers was enthousiast. Het Algemeen Handelsblad blies in april 1915 de loftrompet over de 'aquarellen, schilderijen en tekeningen van onze beste vaderlandse kunstschilders'. Onderwijsbladen noemden Noordhoffs serie 'een sieraad voor den schoolwand, een prachtig hulpmiddel bij 't onderwijs'. Vaak viel het woord 'prachtstukken'. Naast de uitnemende geschiktheid voor het aardrijkskundig onderwijs, waren deze platen belangrijk voor de 'ontwikkeling van het schoonheidsgevoel en de goede smaak'. De kunstenaars kregen F 150,= per plaat uitbetaald. Een tiental jaren later ging het honorarium omhoog: eerst naar F 200,= en later tot F 250,= per afgeleverd kunstwerk. Omdat er begin 20e eeuw grote veranderingen plaatsvonden in de kunstwereld, koos de uitgever ook voor kunstenaars, die reeds kenmerken vertoonden van een meer modernere kunstopvatting. Uitgever Noordhoff speelde niet op safe, maar nam duidelijk een risico door kunstenaars uit te nodigen die door de officiële kunstwereld nadrukkelijk als vernieuwers werden gezien. Ook binnen kunstenaarskringen veroordeelden velen de nieuwe ontwikkelingen. Zo werd de serie wandplaten van Noordhoff uiteindelijk een neerslag van de toenmalige stand van zaken in de schilderkunst. Aan de serie wandplaten werkten zowel schilders mee, die op min of meer traditionele wijze voortborduurden op de stijl van de Haagsche School als aanhangers van moderne opvattingen (o.a. Sluijters, Sluiter, Van der Hem, Hart Nibbrig).

De keuze van de schilders

Er waren bij de schoolplaten van Noordhoff totaal 19 kunstenaars door de jaren heen betrokken.  De selectie van deze kunstenaars had soms nogal wat voeten in de aarde. Wat de keuze van kunstenaars betrof, vertrouwde de uitgever vooral op de mening van De Vries Lam, directeur van de Kunst Academie te Groningen en tevens lid van de Amsterdamse kunstenaarsvereniging 'Arti et Amicitiae' . Schilders die zich in een bepaald onderwerp hadden gespecialiseerd, kregen de voorkeur. Koster, bijvoorbeeld was in die tijd dè bloembollenveldenschilder en Van Voorden was dè man voor Rotterdamse onderwerpen, met name rivierscènes. Een aantal schilders, die oorspronke-lijk op de lijst stonden, vielen af: Mesdag had geen tijd en geen zin; Gorter en Mastenbroek vonden de vergoeding te laag; Piet Mondriaan viel af, omdat hij te modern was en zich al duidelijk in abstracte richting an het ontwikkelen was.

De Nederlandse schilderkunst werd in het eerste decennium van de twintigste eeuw nog gedomineerd door de Haagse School en het impressionisme. De werkwijze en de stijl van schilders als Mesdag, de gebroeders Maris, Jozef en Isaäc Israëls en George Breitner gaven in deze tijd de toon aan. Kenmerkend in hun werk waren o.a. stemmige kleuren en een losse, maar beheerste penseelvoering. 

Schilderij van Huib Luns uit 1939 met daarop het bestuur van de Amsterdamse kunstenaars- vereniging 'Arti et Amicitiae' in bespreking met enige leden. Tweede van links is Jan Sluijters, in het midden G. Westerman (op dat moment vice-voorzitter)


Rond 1905 begon een aantal jongere kunstenaars zich hiervan los te maken onder invloed van de recente ontwikkelingen in het buitenland, met name in Frankrijk. Naast het neo-impressionisme van schilders als Seurat, Signac en Van Rijsselberghe was Vincent van Gogh, van wie het Stedelijk Museum te Amsterdam in 1905 de eerste grote overzichtstentoonstelling had gebracht, een belangrijke inspiratiebron. Zo ontwikkelde zich een nieuwe stroming, die wel met de term luminisme wordt aangeduid, omdat de aanhangers ervan vooral streefden naar het weergeven van de 'sensatie van het licht'. Die aanhangers waren vooral te vinden in Amsterdam en Laren (NH); bijna allen waren lid van Sint Lucas. De ledententoonstelling van deze kunstenaarsvereniging in het Amsterdamse Stedelijk Museum in 1908 was de eerste gelegenheid waar de nieuwe stroming zich duidelijk manifesteerde, met als voormannen o.a. Mondriaan en Sluijters. Een jaar later bleken ook H.J. Wolters en Piet van Hem rot deze richting te horen en later ook: Hart Nibbrig, Wiggers, Westerman, Van Wijngaarden en Gouwe. Uitgever Noordhoff speelde niet op safe, maar nam duidelijk een risico door kunstenaars uit te nodigen die door de officiële kunstwereld nadrukkelijk als vernieuwers werden gezien. Zo werd de serie wandplaten van Noordhoff uiteindelijk een neerslag van de toenmalige stand van zaken in de schilderkunst. Aan de serie wandplaten werkten zowel schilders mee, die op min of meer traditionele wijze voortborduurden op de stijl van de Haagsche School als aanhangers van moderne opvattingen (o.a. Sluijters, Sluiter, Van der Hem, Hart Nibbrig).

Op de voorlaatste schoolplaat van Sluijters zien we, dat Sluijters zich reeds in modernere zin ontwikkelde. Dat geldt ook voor de laatste plaat van Westerman, waarin kubistische kenmerken aanwezig zijn in de bomen en de koeienlijven. Het is bekend dat er bij uitgeverij Noordhoff wel enige discussie heeft plaatsgevonden, of deze platen wel geschikt waren voor de schoolkinderen. Uiteindelijk is toch besloten deze platen uit te geven.