Levensbeschrijvingen.

Hieronder staan een aantal korte of langere levensbeschrijvingen van bekende en minder bekende auteurs en illustratoren van methoden, leesboeken en schoolplaten.  U treft ze aan in alfabetische volgorde.

  • Tjeerd Bottema (1884 - 1978)

Tjeerd Bottema werd op 6 februari 1884 geboren te Langezwaag in Friesland. Hij volgde de kweekschool in Maastricht, waar hij zijn onderwijzersdiploma en acte L.O. tekenen behaalde. Daarna vertrok hij naar Amsterdam, waar ook zijn broer Tjerk tekenlessen volgde. Hier behaalde hij aan de Kunstnijverheidschool de akte M.O. tekenen en ging werken als plateelschilder bij plateelfabriek "De Distel".
Hij volgde schilderlessen aan de Rijksacdemie voor Beeldende kunsten, en kreeg etslessen van professor Dupont. Ook werkte hij als reclametekenaar. De bekende reclame van de R.V.S., man met vrouw en hondje onder een paraplu, is van Tjeerd Bottema.
In 1906 won hij de Prix de Rome voor vrije schilderskunst en maakte studiereizen naar Italië, Frankrijk, Engeland, Spanje en Marokko.
Vanaf 1911 woonde hij in Laren N.H. waar hij schilderde, etste en illustreerde.
Hij vestigde zich met zijn gezin, vrouw en twee dochters, in 1919 te Katwijk aan zee. Schreef hier het jongensboek Avonturen van een Hollandschen jongen in Arizona (1936).
Hij woonde van 1943-1945 in Leiden en later in Leidschendam.
Zijn broer Tjerk, een van de beste lithografen en tekenaar van politieke prenten, verdronk tijdens de oorlog in juni 1940, samen met zijn vriend de dichter Marsman, toen hij per boot van Bordeaux naar Engeland trachtte te vluchten en zijn schip getorpedeerd werd.
Tjeerd Bottema keerde na de oorlog wegens heimwee terug naar Katwijk. Hier werd het grote succes van Bottema en Anne de Vries, Jaap en Gerdientje met vier deeltjes voortgezet.
Tjeerd Bottema overleed op 9 maart 1978 te Katwijk aan Zee.

  • Bert Bouman, illustrator

Bert Bouman werd geboren in Dordrecht, en volgde de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunst in Den Haag . Na de oorlog begon hij als illustrator voor verschillende dag- en weekbladen. In de loop van de jaren verschoof zijn werkterrein steeds duidelijker naar typografische vormgeving en boekillustraties.
In 1946 verhuisde hij naar Amsterdam.
Van 1965 - 1975 was hij werkzaam als docent 'illustratief tekenen' aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Arnhem. Daartoe verhuisde hij in 1965 naar Oosterbeek waar hij tot zijn overlijden in 1979 leefde en werkte.
Voor Bert Bouman was tekenen bijna zo natuurlijk als ademhalen. Zijn onderwerpen vond hij dichtbij, in zijn directe omgeving: een portret, een bloem, een gebouw of een landschap. Het vrije werk van deze Oosterbeekse illustrator is minder bekend maar laat zien waaruit hij zijn plezier tot het tekenen putte, inspiraties die vervolgens dienden als bron voor zijn illustratieve werk. Op zijn reizen maakte hij uitgebreide reeksen schetsmatige tekeningen in zwart-wit of in kleur. Hij ontwikkelde een steeds herkenbaarder handschrift dat, ook in meer schilderachtig werk, de hand van de tekenaar toont. In de loop van de jaren werden zijn tekeningen eenvoudiger en meer expressief en persoonlijk. Uit iedere tekening spreekt zijn liefde voor het vak en voor zijn onderwerpen: kinderen, mensen, natuur en het landschap. Gedurende zijn leven ontwikkelde hij als illustrator een onmiskenbaar eigen handschrift en stijl. In de loop van de jaren werden zijn tekeningen eenvoudiger maar tegelijk krachtiger en vrijer.  Bert Bouman brak landelijk door met zijn illustraties voor de kinderbijbel 'Woord voor Woord', vooral toen IKON wekelijks het gelijknamige kinderprogramma voor de TV uitzond (1970- 1977).   Karel Eykman schreef de tekst, Bert Bouman maakte de illustraties en Aart Staartjes presenteerde het programma. De tekeningen in deze kinderbijbel situeren bijbelverhalen in contexten die kinderen van nu herkennen. Zo loopt de barmhartige Samaritaan naast zijn ezeltje op een Hollandse boerderij af; helpt Jezus met de afwas in een keuken uit de jaren 1960; en zou het dochtertje van Jaïrus een buurmeisje kunnen zijn. Hiermee slaat Bouman een brug tussen de bijbelverhalen enerzijds en de wereld van kinderen. Deze kinderbijbel vormde een doorbraak door de manier waarop oude verhalen in hedendaagse beelden worden gecommuniceerd.
Daarnaast illustreerde Bouman 'Het Woord' en verzorgde hij meer dan 300 boekomslagen, vele tekeningen voor kinderboeken en illustraties voor dag- en weekbladen. Kenmerkend voor zijn illustraties is de zorgvuldige keuze voor een fragment uit het verhaal dat hij op een bijzondere manier omzette tot een aansprekend beeld. Bert Bouman nodigt door zijn illustratie de lezer uit om het verhaal binnen te gaan en verleidt daarmee de kijker tot lezen.

  • W.K. de Bruin ( 1871 – 1945)

Wilhelmus Karel de Bruin werd in 1871 in Den Haag geboren als zoon van een steendrukker. Hij was Evangelisch Luthers onderwijzer bij het openbaar lager onderwijs en later tekenleraar. Dit zijn de enige gegevens die er te vinden zijn over zijn afkomst.
Jan Ligthart, die De Bruin uit onderwijskringen in Den Haag kende, heeft hem aangetrokken om zijn boeken te illustreren. De Bruin heeft in de projecten een soort voorbereidende rol voor Jetses gespeeld. Zijn manier van tekenen komt overeen met die van Jetses, al mist hij de gave om kinderen uit te beelden. De Bruin was een heel verdienstelijk tekenaar. Hij illustreerde de eerste delen van de serie ‘De wereld in’ van Ligthart en Scheepstra. Ook illustreerde hij de serie ‘Op de fiets door Nederland’, een serie voor het ‘zaakonderwijs’, waarin allerlei wetenswaardigheden over onze provincies worden vermeld aan de hand van een fietstocht.  W.K. de Bruin is onmiskenbaar beïnvloed door Hoynck van Papendrecht. Zijn beste aquarellen zijn die voor ‘Uit vroeger Eeuwen’, zoals ‘De Prins van Oranje bij Waterloo’ en ‘Jan Willem Friso bij Malplaquet’.  Bij de serie wandplaten ‘Het volle Leven’ heeft  W.,K. de Bruin aanvankelijk de platen over de thema’s ‘timmeren’ en ‘metselen’ geschilderd..

  • B. Bueninck ( 1864-1933)   - illustrator, kunstschilder

Bernardus Bueninck is geboren in Arnhem en studeerde van 1885 tot 1888 vermoedelijk aan de tekenacademie in Rotterdam. Tot 1889 werkte hij in Vorden. Sedert 1894 was hij tekenleraar aan de Gemeentelijke Burgeravondschool en een jaar later ook aan de Gemeentelijke H.B.S. in Groningen. Bueninck heeft zijn sporen verdiend op het terrein van de aardrijkskundige schoolplaten. Hij heeft maar een paar leesboeken geïllustreerd. Net als bij W.K. de Bruin zijn de tekeningen door de reproductiemethode gereduceerd tot grijze, vlekkerige voorstellingen. De originelen zijn mooie grijs-wit aquarellen. Bueninck illustreerde omstreeks 1896 ‘In en Om de School’, het leesboek voor de middelklassen der christelijke scholen, door A.G. Schilp en H. Wagenvoort. De illustraties zijn zeer wisselend van kwaliteit. Bueninck bereikt pas een hoog niveau in zijn aardrijkskundige wandplaten. In dit genre is hij de beste van de schilders, die aan de series: “Nederland in Woord en Beeld” en "Europa in Woord en Beeld" meewerkten. Zijn composities springen eruit, omdat hij van onverwachte hoeken zijn onderwerpen beziet. De voorstellingen zijn afwisselend zeer detaillistisch en symmetrisch (Het Centraal Station in Amsterdam) of juist heel schetsmatig en schilderachtig (Het Badstrand te Scheveningen). Het is boeiend om twee gezichten op Kampen naast elkaar te leggen, gezien door Gabriëlse en door Bueninck. De eerste geeft een traditioneel overzicht in vogelvlucht, terwijl Bueninck vanaf de hoogte van de daken Kampen bekijkt. Het is een sublieme plaat met de rode dakpannen als vrolijk zwaartepunt in het geheel. De aquareltechniek van Bueninck leende zich uitstekend voor zijn prachtig helder kleurgebruik. Bij het bekijken van Buenincks wandplaten kan men zonder reserve genieten van het schoons dat Nederland te bieden had.

  • Jenny Dalenoord (1918 - 2013), illustratrice 

Jenny Dalenoord werd geboren op 18 juni 1918 te Cheribon (Indonedië).
Ze volgde de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag.
Ze gaf een aantal jaren les aan de Haags Academie voor Beeldende Kunsten. Ze heeft vanaf haar opleiding aan de academie altijd in Den Haag gewoond. Ze begon haar lange loopbaan als illustratrice in 1940 met het prentenboek Papillio´s reis, waarvoor ze zelf de tekst schreef. In 1939 had zij al de illustraties gemaakt voor het feuilleton voor kinderen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant: De Avonturen van Jammerpoes door de auteur Jo Otten.
        
Jenny Dalenoord illustreerde sinds 1940 zo’n 250 boeken, w.o. de nieuwe editie van de taalmethode 'Taal voor het Leven'. Aanvankelijk tekende ze in zwart-wit met Oostindische inkt, krijt en potlood, vaak ook met een steunkleur. Later ging ze meer kleur gebruiken en werd haar techniek gevarieerder. Ze illustreerde onder meer boeken van Annie M.G. Schmidt, Miep Diekmann en Mies Bouhuys. Bovendien was zij ontwerpster van boekomslagen, postzegels, kalenders, cartoons en illustrator van schoolplaten en de kindertijdschriften Jippo, Kris Kras en Okki.

Haar manier van tekenen was realistisch. Ze bestudeerde daarvoor fotoboeken en werk van anderen, om de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer te kunnen geven. Dat is bijvoorbeeld goed terug te zien in de vele bijbelverhalen waarvoor zij de illustraties maakte. In 1961 won ze samen met An Rutgers van der Loeff de ANWB-prijs voor Gideons Reizen. In 1982 kreeg ze een Zilveren Penseel voor de illustraties in Muis, mol en rat van Jetty Krever.
Naast illustratrice was Dalenoord ook een bekend aquarelliste. Er zijn regelmatig tentoonstellingen rond haar vrije werk georganiseerd. In 2004 was er in museum Panorama Mesdag in Den Haag een overzichtstentoonstelling van 25 jaar tekenen en illustreren.
Zij overleed op 25 oktober 2013 in Soest. 

  • R. Dozy (1880 - 1947) Schilder, tekenaar, graficus. 

Bezocht vanaf 1895 de HBS in Assen; hij kreeg er tekenles van Jean Krans. In 1899 vertrok hij naar de kunstacademie van Antwerpen, waarnaar zijn plaatsgenoot Louis Roessingh hem was voorgegaan. In 1903 ging Dozy naar Parijs voor een leerperiode op het atelier van F. Humbert. Hier sloot hij vriendschap met de jeugdige Georges Braque en maakte kennis met Picasso.

Dozy vestigde zich in 1907 als zelfstandig schilder en illustrator in Antwerpen en bezocht geregeld Drenthe om er te werken. In 1911 liet hij een buitenhuis bouwen in Elp tegenover het huis van Roessingh. In 1918 werd hij lid van de Groninger kunstenaarskring De Ploeg en sloot vriendschap met de Groninger schilder Johan Dijkstra. Gedreven schilderden zij het Groninger en Drentse boerenlandschap om de herinnering aan het eenvoudige landleven vast te houden. Als illustrator van schoolboeken verdiende hij de kost.

In 1923 huwde Dozy de Belgische Andrée Desguin; ze kregen twee kinderen. Zijn huis in Elp was in WO II een onderduikadres voor joden. In 1943 werd hij voor zijn verzetswerk gevangen gezet in kamp Vught. Zeer verzwakt richtte hij in juni 1946 de vereniging De Drentsche Schilders op, een voorloper van het Drents Schildersgenootschap. Dozy ligt begraven op de erebegraafplaats te Loenen. In de kerk van Westerbork hangen twee grote olieverfschilderijen van Dozy.

  • J. Gabriëlse - tekenaar  (1881 - 1945)

Gabriëlse was geen illustrator, maar meer een schilder van landschappen en folkoristische figuren. Hij heeft altijd als zelfstandige kunstenaar gewerkt. Vanaf 1905 was hij lid van de kunstenaarsvereniging 'Arti et Amicitiae'. Hij schilderde en tekende portretten, genrestukken en landschappen. Gabriëlse volgde zijn opleiding aan de Academie in Amsterdam. Daarna werkte hij twee jaar in Volendam. Van 1904 tot 1907 kreeg Gabriëlse koninklijke subsidie en studeerde verder in Parijs, Londen en Italië. Na deze reizen vestigde hij zich in Utrecht. In de jaren '20 werd Gabriëlse door de uitgeverij Wolters aangetrokken om aardrijkskundige wandplaten te verzorgen. De serie  'Nederland in Woord en Beeld'  was een initiatief van de geograaf en leraar P.R. Bos. Zoals bij alle vakken werd het belang van de aanschouwing benadrukt. Atlas, wandkaart en goede platen waren daarvoor een vereiste. De eisen, die aan Gabriëlse werden gesteld om te komen tot een bevredigende plaat, waren: een combinatie van natuurgetrouwheid, duidelijkheid en artistieke uitvoering. De serie "Europa in Woord en Beeld" bestond uit 30 platen, waaraan naast Gabriëlse ook werd gewerkt door B. Bueninck, Joh. Dijkstra en M. Güthschmidt. H. Zondervan stippelde een reisroute met precieze opdrachten uit en Gabriëlse ging plichtsgetrouw op de voorgeschreven plaatsen staan schilderen.  Zo ontstonden de vertrouwde voorstellingen van 'De Rijn bij Bingen' en 'Wijnbouw in Champagne'. Dit laatste schilderij is één van de beste  uit de serie. Er heerst wat bedrij-vigheid en bij uitzondering zijn de kleuren helder en vrolijk. Ook de serie 'Insulinde' werd door Gabriëlse in beeld gebracht, terwijl Zondervan de begeleidende tekst verzorgde. Gabriëlse heeft de platen geschilderd tijdens een studiereis naar Indonesië. De serie over Insulinde is de meest geslaagde bserie geworden. Gabriëlse is in 1945 in een internerimgskamp in Indonesië gestorven.

  • Petrus van Geldorp  (1872 – 1939)  

Petrus van Geldorp was een Nederlands illustrator, tekenaar en graficus.
Van Geldorp volgde een opleiding aan de Amsterdamse kunstacademie. Hij maakte illustraties voor de tijdschriften De Tijd en De Roomsche Jeugd en ontwierp reclame voor Anton Jurgens' Margarinefabrieken in Oss.
Voor uitgeverij Malmberg maakte hij in 1914 de schoolplaten van de reeks “In Nieuwe Richting” van Alberts en Martens en enkele historische schoolwandplaten. Hij tekende de affiche voor de Gemeentelijke zuigelingenzorg in Amsterdam.  Klik, hier voor de affiche

  • A.M Güthschmidt (1887 – 1958)

Antonius Mathieu Guthschmidt werd op 26 augustus 1887 geboren in Haarlem en overleed op 4 december 1958 in Leiden.
Güthschmidt werd geboren in de Barteljorisstraat in Haarlem. Zijn ouders waren Johan Bernardus Güthschmidt en Johanna Maria Josephina Daemen.
Güthschmidt gaat studeren. Eerst aan de kunstacademie in Antwerpen. Later in Den Haag. Tijdens zijn studietijd in Antwerpen verblijft hij bij een pastoor. Na avances met de dochter van de pastoor, wordt Güthschmidt weggestuurd. In zijn studententijd werkt hij samen met een groep beginnende kunstenaars. Zij verkopen hun werk aan verschillende kunsthandelaren. Güthschmidt trouwt met Joanna Catarina Coert (1883, Leiden – 3 juni 1963). In 1911 start Güthschmidt zijn onderneming en schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel in Den Haag. Güthschmidt heeft bij een val op een stoep zijn hoofd beschadigd. Hiervan blijft hij gedurende zijn leven hinder ondervinden bij het lopen.
Hij woonde en werkte in Haarlem, Antwerpen (tot 1907), Den Haag, Voorburg (vanaf 1925). Hij was leerling aan de Akademies van BK te Antwerpen en Den Haag en was ook leerling van G. van Hove (leraar tekenen, kunstschilder en reclameontwerper). Güthschmidt ontwierp kalenders en maakte vooral ontwerpen naar tekens van de dierenriem en lentetekens. Voor uitgever Wolters krijgt hij in 1925 de opdracht de serie schoolplaten van "Het Volle Leven" over het thema 'Timmeren' over te schilderen. Het worden zeer kleurige platen.
Güthschmidt is een ware kunstliefhebber. Hij bezoekt regelmatig musea en tentoonstel-lingen. Hiervoor maakt hij reizen naar onder andere Parijs.
Op latere leeftijd wordt Güthschmidt dement. Zij broer neemt een deel van de verzorging op zich. Uiteindelijk komt Güthschmidt terecht in het ziekenhuis Antoniushove en overlijdt op 71 jarige leeftijd als gevolg van zijn ziekte in Leiden. Hij wordt gecremeerd op 9 december in Velzen.

bron:  http://quk.nl/personen/am-guthschmidt

  • Friso Henstra (1928 – 2013)

Friso Henstra was een Nederlands illustrator.
Henstra volgde twee jaar de opleiding tekenen en drie jaar de avondlessen beeldhouwen aan de Rijksacademie in Amsterdam. Hij was vijftien jaar actief als beeldhouwer en ontwikkelde zich tot illustrator en ook striptekenaar. Zijn eerste illustraties verschenen in het satirische tijdschrift Mandril, daarnaast in het jeugdtijdschriften Olidin (van de Shell), en Kris-Kras. Hij gaf zestien jaar les aan de Hogeschool voor Kunsten in Arnhem. Hij werd bekend op Nederlandse scholen door zijn illustraties bij Honderd eeuwen (C. Wilkeshuis, 1966), een geschiedenisboek.
Door illustratie van de Koningskruistocht (de vertaling van Tomorrow's fire) door Jay Williams werd hij uitgenodigd om in Amerika diens boeken te illustreren. Hij had daarmee veel succes . Zo ontving hij 1969 de BIB (Biennale of illustrations Bratislava) gouden appel voor The practical princess, dat ook een plaats op de lijst van de mooiste boeken in de Verenigde Staten kreeg. In Nederland werd hij bekend door zijn boekomslagen - voor Salamander, maar bijvoorbeeld ook van de boeken van Hermann Hesse (o.a. De steppewolf).
Ook illustreerde hij schoolboekjes, w.o. enkele deeltjes van 'De Taaltuin’.
Hij schreef in 1983 het voor zijn stijl zeer kenmerkende prentenboek Malle maffe muis (1991 in Nederland verschenen). In 1992 kreeg hij de Gouden Penseel voor het door Sylvia Hofsepian geschreven Waarom niet?

  • Nynke van Hichtum (1830 - 1939)

Nynke van Hichtum werd als Sjoukje Maria Diederika Bokma de Boer in 1860 geboren  in de pastorie van Nes, een stil dorp vlak bij de Friese waddenkust. Ze was de jongste van vijf meisjes, van wie er twee op jonge leeftijd stierven. Haar vader, die dominee was van de Hervormde Gemeente, bracht zijn jongste dochter al vroeg liefde bij voor de natuur. Hij wandelde geregeld met haar in de grote pastorietuin en wees haar op allerlei boeiende verschijnselen. Ook werd Sjoukje door haar vader onderwezen in allerlei andere zaken die niet op het lesrooster van de dorpsschool stonden, maar die voor haar ontwikkeling heel belangrijk waren. Ze ging van  haar vijftiende tot haar negentiende jaar naar een kostschool in Dokkum, waar ze les kreeg in literatuur, vreemde talen en fraaie handwerken. Na de kostschool hielp ze haar moeder thuis in de huishouding, maar ondertussen las ze veel en oefende zich daarnaast ook in het schrijven. Als schrijvers-naam koos ze Nynke van Hichtum, in het Fries: Nynke fen Hichtum. Uitgever Wolters wilde 'een geïllustreerde bibliotheek voor jongens en meisjes van 11 - 14 jaar'  uitgeven. De bekende pedagoog Jan Ligthart zou als redacteur optreden.  Het ging om een serie leesboeken over verschillende streken van Nederland, waarbij de kinderen spelenderwijs vertrouwd zouden raken met gewoonten en gebruiken van de mensen en hun manier van leven. Ligthart nam zelf het eerste deel voor zijn rekening, dat de titel "Een zomervacantie bij de grenzen" droeg, waarin veel informatie over het boerenleven in de Achterhoek. Ligthart vroeg haar om in deze geïllustreerde bibliotheek een deel over Friesland te verzorgen. Als haar bijdrage aan de reeks koos ze voor "Afke's Tiental", een verhaal, gebaseerd op wat haar eigen dienstmeisje Hiltsje Feenstra uit Warga over haar moeder Afke had verteld. Vrij nauwkeurig heeft ze zich gehouden aan wat haar door Hiltsje was verteld. Ligthart was enthousiast over het boek en de uitgever ook. Cornelis Jetses mocht het boek illustreren. Het boek verscheen in 1903 en kreeg een warm onthaal. Het was bedoeld als kinderboek, maar werd ook gretig gelezen door volwassenen. Nynke van Hichtum g4enoot extra bekendheid doordat ze getrouwd was met Pieter Jelles Troelstra, die als dichter, maar vooral als voorman in de socialistische beweging zou uitgroeien tot een nationale figuur. Nynke van Hichtum schreef nog talrijke jeugdboeken, w.o. sprookjesboeken en bewerkingen van sprookjes en oude verhalen (Robinson Crusoë)

  • Jozef Hoevenaar (1840 - 1926)

Josephus (Jozef) Hoevenaar )Josephus was een Nederlandse schilder, tekenaar, aquarellist, etser en lithograaf. Hoevenaar werd in 1840 in Utrecht geboren als zoon van de kunstschilder Willem Pieter Hoevenaar en van Wendelina van der Sluijs. Hij behoorde tot een geslacht van schilders en tekenaars. Ook zijn grootvader Adrianus en zijn overgrootvader Adrianus, twee van zijn ooms: Cornelis Willem en Nicolaads Ludolph en zijn neef Cornelis Willem beoefenden de schilder- en tekenkunst. Hoevenaar werd als schilder en tekenaar opgeleid door zijn vader. Hij schilderde genrestukken, stillevens en stadsgezichten. Zijn werk werd onder meer tentoongesteld in Amsterdam, Den Haag en Leeuwarden. Hij woonde en werkte in zijn geboorteplaats Utrecht. In deze stad was hij lid van het schilder- en tekengenootschap "Kunstliefde". aan dit genootschap was hij ook verbonden als tekenleraar. Onder zijn leerlingen bevond zich o.a. Arthur Briët en Gerrit van Dokkum. Werken van Hoevelaken bevinden zich onder meer in de collecties van het Centraal Museum te Utrecht en het Rijksmuseum te Amsterdam.

Voor het onderwijs is Hoevenaar bekend geworden door zijn schoolplaten. In 1857 ontwikkelde onderwijzer Hendrik Jan van Lummel een serie van 48 platen. Van Lummel tekende zelf de platen en schreef de handleidingen erbij. Deze werden uitgegeven door Kemink en Zoon uit Utrecht. De tweede serie van 35 platen verscheen in 1862. In totaal maakte van Lummel ruim 150 platen verdeeld in

Rond 1900 (na de dood in 1877 van Van Lummel) verscheen er een geheel vernieuwde en herziene uitgave. De nieuwe platen werden alle geschilderd door Josef Hoevenaar. De platen van Hoevenaar hadden meer warmte en waren natuurgetrouwer dan de platen van de oude serie.

Hoevenaar trouwde op 21 januari 1881 te Utrecht met zijn nicht Cornelia Wilhelmina Hoevenaar, dochter van zijn oom de kunstschilder Cornelis Willem Hoevenaar en van Elisabetha Weegenaar. Hoevenaar overleed in juli 1926 op 85-jarige leeftijd in zijn woonplaats Utrecht.

  • J. Hoogwerf  (1871 – 1953) 

Van 1895-1909 was hij hoofd van een christelijke school in Gorredijk (Friesland). Op 31 okt. 1895 kreeg deze plaats zijn school voor christelijk onderwijs (CVO). De school startte met Hoogwerf als hoofd en met 38 leerlingen.  

In 1909 nam hij afscheid en vertrok naar Rotterdam om hoofd te worden van de Da Costa-school aldaar, die in 1909 een nieuw gebouw betrok.

Naast zijn arbeid als schoolhoofd werkte hij van 1915 - 1929 mee aan het tijdschrift Christelijk Volksonderwijs, een orgaan van de Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs. (Hervormde Scholen)
Als auteur was hij betrokken bij de volgende schooluitgaven:

•    Het bekende Vertelboek voor de Bijbelsche Geschiedenis
•    Met D. Wouters schreef hij een Geschiedenis des vaderlands. Eenvoudige lessen voor de christelijke scholen, in drie delen (v.a. 1922).
•    In 1928 verscheen, eveneens in co-productie met D.Wouters: Groot vertelboek van de geschiedenis des vaderlands (1928), dat een populair werk zou worden.
•    Met Derk Johan Baarslag schreef hij Bij de kaart: eenvoudige aardrijkskunde voor het christelijk onderwijs (1928)
•    Wouters, D. en J. Hoogwerf, Jaartallen behoorende bij de Geschiedenis des vaderlands. Eerste leerkring. Noordhoff Groningen, 1923.
•    Wouters, D., T. de Jager, J. Hoogwerf, Historisch atlasje voor de Christelijke Scholen. bevattende 18 kaarten en enige bijkaartjes. Groningen Noordhoff, 1926.
•    Hoogwerf, J. en D.J. Baarslag, Van landen en volken; Aardrijkskundig Leesboek voor het Christ. Onderwijs. Meerdere delen. Noordhoff, Groningen, 1929. 

  • Ben Horsthuis (1918 – 1998) illustrator 

Het was Anton Pieck die Horsthuis op het spoor van tekeningen van de natuur zette, nadat de jonge Ben fantasietekeningen naar hem had gestuurd. Horsthuis tekende zondagsschoolplaatjes voor uitgeverij Meinema in Delft. Later werd hij door de toenmalige directeur van De Banier, J. P. Otte, uitgenodigd voor diens uitgeverij te werken. Horsthuis tekende veel boekomslagen en ontelbare tekeningen bij kleuter- en jeugdverhalen. Deze werden onder meer in familieblad De Gezinsgids gepubliceerd. Daarin verschenen ook zijn veertiendaagse kleurplaten. In de begintijd van het familieblad Terdege, begin jaren '80, illustreerde hij de strip Jef Farèl en de natuurrubriek. Ook in het Reformatorisch Dagblad verschenen regelmatig strips met illustraties van Horsthuis. Ook maakte hij een serie Bijbelplaten voor het onderwijs. 

  • Willem G. van de Hulst Jr. (1917 - 2006) 

Willem G. van de Hulst Jr. was een Nederlandse kunstschilder, schrijver en beeldhouwer. Tevens was hij, in zijn vroege jaren, illustrator van honderden jeugdboeken. Hij was de oudste zoon uit het tweede huwelijk van de bekende kinderboekenschrijver W.G. van de Hulst sr. met Jeanette Maan.
Het eerste boek dat Willem G. van de Hulst op 14-jarige leeftijd voor zijn vader illustreerde was INDE SOETE SUIKERBOL (1931), een van de eerste stripverhalen in Nederland dat verscheen in het toenmalige dagblad De Standaard. Er zouden daarna nog duizenden illustraties voor uiteenlopende auteurs en projecten volgen. Deze illustraties zijn zeer herkenbaar door Van de Hulsts 'handschrift' en zijn zeer gezochte verzamelaarsobjecten. Vader en zoon Van de Hulst bleven tot de dood van senior in 1963 nauw samen werken aan de meer dan 100 kinder-boeken, leesmethodes, geschiedenisboeken, pedagogische geschriften, lezingen die W.G. van de Hulst sr. schreef.
Willem G. van de Hulst volgde de beroepsopleiding aan de Rijksakademie van beeldende kunsten in Amsterdam, toen hij in 1946 het kinderboek Tippeltje en de roman Feestgebouw in de regen uitbracht (De Arbeiderspers). Daarna verscheen nog ongeveer een dertigtal verhalen. Ook schreef hij voor het basisonderwijs een aanvankelijke biologiemethode, een geschiedenismethode en de succesvolle leesmethode Ik zie, ik zie.. en Kijk het heeft gesneeuwd! met de bekende klassikale wandplaten; een zeer vernieuwend concept in 1959.
Zijn magnum opus is het zogenoemde Metro-project dat hij begin jaren tachtig tot stand bracht, en waaraan hij drie jaar werkte. Het achtluik (olie op paneel) waarop zeer grote opzichzelfstaande metropassagiers zijn aangebracht. Ook is er de nodige contrastering tussen licht en donker. Het schilderstuk kent geen uitgangen, geen rails en uit een van de hoeken schijnt een fel licht dat kennelijk de passagiers afschrikt. Het kunstwerk draagt als thema "de zin en uitzichtsloosheid van het bestaan".
Elke eerste zondag van de maand had Van de Hulst een open dag in zijn atelier in zijn woonplaats Nieuwersluis waar zijn beeldhouwwerken en schilderijen nog steeds kunnen worden bezichtigd. Museum van Lien toonde in 2005 een overzicht van zijn werk. In 2007 was er een uitgebreide herdenkingstentoonstelling in het Stedelijk Museum Vianen.
W.G. van de Hulst jr. overleed op 89-jarige leeftijd. 

  • Willem Gerrit van de Hulst Sr. (1879 – 1963) 

Het leesplankje van Ligthart, Scheepstra en Jetses is vooral gebruikt in openbare scholen. Het merendeel van de Scholen met de Bijbel gebruikten de leesmethoden van W.G. van de Hulst. Van de Hulst was naast schoolmeester ook kinderboekenschrijver. Generaties kinderen zijn opgegroeid met de leesboekjes van Van der Hulst, welke boekjes ook thans nog worden uitgegeven. De boekjes waren erg moralistisch van aard, maar dat Van der Hulst een geboren verteller was, staat ook nu nog buiten kijf. Voordat we ingaan op de leesboekjes en leesmethoden van Van der Hulst volgt er eerst een beknopte biografie van Van der Hulst om zodoende een beter inzicht te krijgen in de persoon van deze school-meester.

Willem Gerrit van de Hulst werd in 1879 in Utrecht geboren als oudste zoon in het gezin van de steenhouwer Willem Gerrit van de Hulst en Johanna Anthonia de Jager.
In 1885 werd Willem leerling van de Nederlandsch Hervormde Tusschenschool aan de Springweg 105, een school die in de jaren daarvoor vooral bekend stond als 'de school van Van Lummel', een bekende Utrechtse onderwijzer en methodeschrijver. Na het overlijden van zijn vader in 1887 ging hij naar de Nederlandsch Hervormde Diaconieschool no. 1 aan de Oudegracht. Het hoofd van deze school was Hermanus Wagenvoort, de man die er verantwoordelijk voor werd dat Van de Hulst niet koos voor het beroep van zijn vader (steenhouwer) maar voor een onderwijzerscarrière. Deze H. Wagenvoort vormde samen met J.W. de Jongh de redactie van de "Schoolplaten voor de Vaderlandsche Geschiedenis".  Van de Hulst heeft vast veel van de vertelkunst van hoofdmeester Wagenvoort overgenomen.

In 1892 werd Van de Hulst op 13-jarige leeftijd benoemd als kwekeling aan de school van Wagenvoort; in het kader van zijn onderwijzersopleiding volgde hij 's avonds de Christelijke Normaallessen. In april 1898 behaalde Van de Hulst de akte van bekwaamheid en op 1 juni 1898 werd hij benoemd als onderwijzer aan de N.H. Diaconie-school no. 4 aan de Jutfaseweg 193. Het was de school aan het "schrale end", een gebied dat halverwege de 19e eeuw burgerlijk onder Jutfaas en kerkelijk onder Utrecht viel. "Het was (....) een aaneenrijging van pan- en steenovens met hier en daar nog een hoge en voorname huizinge van 'de ovenheer' er tussen; (....) ze huisvestte  een wel heel arme bevolking, ruig van leven, door alcoholisme, inteelt en overmatige arbeid innerlijk verzwakt en intellectueel van een bedroevend laag peil. (....) Hier was een schreeuwende nood, sociaal en geestelijk gezien."  In 1858 was deze vierde diaconieschool gesticht om een einde te maken aan het feit dat elke gelegenheid tot onderwijs hier ontbrak..

Van de Hulst werd op 1 maart 1899 opgeroepen om gedurende een periode van acht maanden zijn militaire dienstplicht te vervullen. In 1900 werd hij opnieuw als onderwijzer benoemd, maar nu aan de school van de hulpvereniging "Utrecht" voor Christelijk Nationaal Onderwijs aan de Bloemstraat.  De toen 22-jarige onderwijzer Van de Hulst kon niet wennen aan de sfeer die op deze school heerste; hij noemde het zelf "een donkere tijd" en hij  verlangde heftig terug naar het schooltje aan de Jutfaseweg . Door het vertrek van een onderwijzer aan die school kon Willem er vanaf 1 november 1901 weer les geven. Op 30 juli 1903 behaalde Van de Hulst zijn hoofdakte, waarna hij werd aangesteld als hoofdonderwijzer. Op 16 mei  1907 trad Van der Hulst in Utrecht in het huwelijk met J.C. van Arkel. De kerkelijke inzegening geschiedde in de Domkerk. Wegens ziekte van het toenmalige hoofd der school, P. van Aalten, werd Van de Hulst op 15 september 1913 benoemd tot hoofd van de school. Tot zijn pensioen is hij hoofd van dezelfde school gebleven. Het waren een school én een schoolbevolking die hij lief had: Het onderwijs bleef gericht op de behoefte der leerlingen die in de volksschool eindonderwijs ontvangen onder de leidende gedachte "eenvoudig maar grondig"  Het huwelijk met Johanna Cornelia van Arkel heeft helaas niet lang gheduurd. Kort na de geboorte van de tweede dochter overleed zij op 27 januari 1913. Tijdens de mobilisatie was Van de Hulst een jaar gelegerd in Vreeland, waar hij zijn tweede vrouw ontmoette, Jeanette Maan, dochter van een gereformeerd predikant in Vreeland. Op 10 februari 1916 trad Van de Hulst met haar in het huwelijk. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, onder wie Willem Gerrit jr., die later bekend is geworden als één van de illustratoren van de boeken van zijn vader.

Op pedagogisch gebied werd Van de Hulst geïnspireerd door de ideeën van Jan Ligthart: kinderen opvoeden in vrijheid en verantwoordelijkheid. Het kind stond in zijn visie centraal.
De belangrijkste boeken en schoolmethoden die Van der Hulst geschreven heeft, worden behandeld op de pagina “Ontwikkeling lesmethoden > taal/leesonderwijs. 

Zijn jeugdboeken

Zijn eerste jeugdboek "Willem Wijcherts" schreef hij in 1907 onder zijn pseudoniem Jan van de Croese. Met het boek "Jaap Holm en z'n vrinden" vestigde hij zijn naam als schrijver van jeugdboeken met een christelijke inslag. Hij schreef uiteindelijk een honderdtal kinder-boeken. Zelf beschouwde hij  "Peerke en z'n kameraden" als zijn beste boek. Dat boek wordt tevens beschouwd als zijn 'verdrietigste' boek.

                                    Van de Hulst als hoofdonderwijzer in zijn school te Utrecht

Johan Herman Isings (1884 – 1977)

Voor verschillende generaties staat de geschiedenisles op school gelijk aan de karakteristieke historische schoolwandplaten van Herman Isings, die de Nederlandse klaslokalen zeker 75 jaar gesierd hebben. Isings behaalde echter ook faam als illustrator van (school-) boeken. Hij deed dat voor vele gerenommeerde uitgeverijen. Een levenslange arbeidsrelatie onderhield hij met de Groningse uitgeverij J.B. Wolters.
Johan Herman Isings werd op 31 juli 1884 geboren aan de Amsterdamse Vijzelgracht als elfde van uiteindelijk dertien kinderen. Vader Isings was bakker van beroep en om rond te komen moesten zijn kinderen al vroeg aan de slag om voor schooltijd met brood te venten. Niet zelden betekende dit dat Herman Isings te laat op school kwam. Ondanks dat zijn jonge leven in het teken stond van school en werk, begon Isings al op jonge leeftijd vol overgave te tekenen. Hij deed dit met zoveel talent, dat zijn klasgenootjes onder de indruk waren van zijn tekenkunsten.

Eerste opdrachten
Na de lagere school moest Isings aan het werk; In het grote bakkersgezin was geen geld om de jonge Herman een vervolgopleiding te laten volgen. Isings ging op zijn dertiende aan de slag bij een decoratieschilder, maar voelde zich op deze werkplek niet thuis. Toen hem de mogelijkheid werd geboden om op de tekenkamer van de firma Landré en Glinderman aan de slag te gaan, nam Isings deze met beide handen aan. Overdag werkte Isings technische tekeningen uit, in de avonduren volgde hij tekenlessen aan de Tekenschool voor Kunstambachten. Al kort na de eeuwwisseling verschenen de eerste illustraties van zijn hand. Aanvankelijk alleen in een Amsterdams wijkblaadje, maar de ambitieuze Isings wilde meer. Hij trok de stoute schoenen aan en bood zijn diensten aan bij het blad Timotheüs, een geïllustreerd weekblad, uitgegeven door J.N. Voorhoeve in Den Haag. Voor zijn eerste werk verwachtte Isings geen betaling, zolang zijn tekeningen maar werden gepubliceerd.

Nog niet volleerd
Het werk dat Isings voor J.N. Voorhoeve maakte viel in de smaak, want al gauw kreeg Isings meer opdrachten. Desondanks was er ook kritiek op zijn vroege werk. Dit bracht Isings ertoe contact te zoeken met professor Nicolaas van der Waay, docent aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam. Van der Waay hielp de jonge illustrator zijn technieken te perfectioneren, Isings leerde veel en snel. Ondanks - of juist vanwege - het feit dat de tekenaar alleen maar de lagere school had afgemaakt, ontwikkelde Isings zich op verschillende vlakken zeer snel.

Cornelis Jetses
Het talent van Isings werd ontdekt. Al spoedig kreeg hij opdrachten van prominente uitgeverijen als G.F. Callenbach te Nijkerk, P. Kluitman in Alkmaar, D.A. Daamen uit Rotterdam en het Amsterdamse Van Holkema en Warendorf. Zodoende was Isings reeds als jonge illustrator in staat om met tekenen zijn brood te verdienen. Verzekerd van inkomsten trouwde Isings op 18 februari 1909 met Clasina van den Dungen, die hij in zijn ouderlijk huis (ze was een vriendin van zijn zus) had leren kennen. Het paar vestigde zich aan de tegenwoordige Kolonieweg in Soest, waar Isings als jonge twintiger een huis had laten bouwen. Isings, al lange tijd onder de indruk van het werk van zijn collega Cornelis Jetses, nam in deze periode het initiatief om de tekenaar van o.m. Ot en Sien in het nabijgelegen Zeist op te zoeken; dit zou het begin blijken van een levenslange vriendschap.

Succes en zware tegenslag
Cornelis Jetses, de geboren Groninger, introduceerde Isings bij zijn werkgever, de stad-Groninger uitgeverij J.B. Wolters, de voorloper van het huidige Noordhoff Uitgevers. Dankzij de aanbeveling van Jetses zit Isings niet om werk verlegen. Isings zou de rest van zijn leven voor J.B. Wolters - later Wolters-Noordhoff - blijven werken. Deze fase van het leven van Isings kende echter niet alleen voorspoed. In 1916 nam het leven van Isings een onverwachte en dramatische wending. Op 30 mei 1916 beviel Clasina Isings, ziek van tbc, van een tweeling die kort na bevalling stierf. Op 4 juli datzelfde jaar - één dag na zijn derde verjaardag - stierf Isings' zoontje Herman aan een hersenvliesontsteking. Op 23 oktober 1916 overleed tenslotte Clasina Isings-van den Dungen aan de gevolgen van tbc. In deze zwarte periode werd Isings opgevangen bij de familie Jetses in Zeist, waar hij tot het voorjaar van 1918 verbleef.

Isings: illustrator van de vaderlandse geschiedenis
Op 30 april 1918 hertrouwde Isings met Elisabeth Niesten, met wie hij drie kinderen kreeg. Aan werk had hij geen gebrek. Isings illustreerde de boeken van de bekende schrijver W.G. van de Hulst en verzorgde de tekeningen bij Nienke van Hichtums's Afke's tiental. Isings illustreerde vele romans, bijbelverhalen en op den duur ook schoolboeken. Hij was al bezig met de indrukwekkende reeks schoolwandplaten die de illustrator tussen 1911 en 1970 voor J.B. Wolters zou maken. Voor deze opdracht moest Isings zich een nieuwe schildertechniek aanleren, maar had ook deze snel onder knie. Had de eerste versie van 'Op den Dam omstreeks 1665' nog niet de zeggingskracht van zijn latere werk, in de wandplaten die volgden was zijn ontwikkeling duidelijk waar te nemen. Toen Isings in 1970 zijn laatste wandplaat, 'Columbus neemt Guanahani in bezit....1492' afleverde, had hij in totaal 44 schoolwandplaten gemaakt, die dusdanig rijk en gedetailleerd geschilderd waren, dat alleen al met het bespreken van één plaat menig geschiedenisles voorbij kon gaan.

Johan Herman Isings stierf op 19 augustus 1977 in zijn huis in Soest. Hij werd begraven bij zijn vrouw, die zes jaar eerder was overleden, naast het graf van zijn eerste echtgenote en zijn drie jong gestorven kinderen.

Hoewel ze al jaren niet meer intensief gebruikt worden, zijn de wandplaten van Isings tot op de dag van vandaag in menig klaslokaal terug te vinden.

  • Carl Hollander (1934 – 1995)

Carl Hollander is in 1934 in Amsterdam geboren. Hij had het in zich om een beroemd illustrator te worden. Als kind tekende hij zelf in zijn kinderboeken de witte plekken vol. Toen hij afstudeerde van de kunstacademie ontving hij zijn eerste prijs: de Esso Prijs voor het beste eindexamen van dat jaar. Hij moest het begin van zijn loopbaan als tekenaar nog even uitstellen, want hij ging in dienst en werkte bij de Koninklijke Luchtmacht. Maar daarna vestigde hij zich als illustrator, want hij wilde beslist niet van een uitkering of subsidie leven.

Zijn eerste opdrachten kreeg Carl Hollander van Engelse uitgeverijen. Later werd uitgeverij Ploegsma een van zijn grootste werkgevers. Carl werd bekend door zijn illustraties van de boeken over Pippi Langkous van Astrid Lindgren en de boeken van An Rutgers van der Loeff. Ook kennen veel mensen zijn plaatjes in Minoes van Annie M.G. Schmidt en De kleine kapitein van Paul Biegel. Tevens illustreerde hij schoolboekjes, w.o. de methode “Taal” van J.P. Paulusse en J. Voorwinden (herziene uitgave).
Carl werkte veel met pen, potlood, kleurpotlood en aquarel. Hij gaf ook les, aan de kunstopleiding Rietveld Academie in Amsterdam. Carl Hollander heeft in zijn lange loopbaan veel uitgeprobeerd en een herkenbare eigen stijl ontwikkeld. Hij hield erg van details in zijn tekeningen, die hele kleine dingetjes die een illustratie zo echt maken. Hij heeft meer dan honderd boeken geïllustreerd. Carl Hollander overleed in 1995.

  • Cornelis Jetses ( 1873 -  

Vooral Scheepstra drong er bij Ligthart en de uitgever op aan om Cornelis Jetses te vragen voor het illustreren van Ot en Sien. Wie was deze nog vrij onbekende man die in Horn bij Bremen woonde?
Cornelis Jetses werd op 23 juni 1873 geboren in een steegje aan de Nieuwstad, een armoedig deel van de oude Groninger binnenstad. Het was de buurt van de arme Joden, die met handel in lompen en tweedehands goederen het hoofd boven water probeerden te houden. Zijn ouders ploeterden  hard, maar karig bleef hun bestaan. Ze verloren drie van hun zes kinderen op jonge leeftijd, een verdriet dat altijd is blijven knagen. Lang heeft het gezin niet in het steegje gewoond. Het was er bar ongezond door het ontbreken van zonlicht en ongedierte. Het gezin Jetses verhuisde naar een andere kleine woning in de Grote Leliestraat, niet ver van het oude stadscentrum en daar groeide Cornelis op. Zijn vader werkte als arbeider in een korenpakhuis. Het was zwaar en ook ongezond werk, omdat de arbeiders het graan in een verstikkende atmosfeer op de stoffige pakhuiszolder moesten zwavelen. Vader Jetses was vaak ziek en omdat de inkomsten dan stilstonden, moest moeder Jetses uit werken gaan om geld voor de huur en het voedsel te verdienen. Cornelis had tijdens zijn jeugd weinig gelegenheid om met kunst en cultuur in aanraking te komen, maar toch kwamen zijn talenten al vroeg aan het licht. Zijn schoolmeester ontdekte dat hij prachtig kon tekenen en voorzag hem van tekenvoorbeelden, papier, houtskool, conté en krijt. Tijdens de tekenles op zaterdag mocht Cornelis in een aparte bank achter in het lokaal zitten en helemaal zijn eigen gang gaan.
Zijn ouders kregen het advies hun zoon door te laten leren, maar Cornelis zocht na een jaar vervolgonderwijs heel bewust een baantje om thuis ook wat geld te kunnen inbrengen. Na een korte tijd bij een steendrukkerij gewerkt te hebben, kon hij als vijfde lithograaf in dienst komen bij Casparie, een andere drukkerij in Groningen. Hij kreeg daar meer gelegenheid om te tekenen en zich bezig te houden met chromolithografie: steendruk in kleuren.
's Avonds ging hij naar de academie Minerva aan de Grote Markt, waar hij negen jaar lang de tekenlessen volgde. De eerste tijd werden zijn lessen betaald door enkele gegoede burgers, die een fondsje hadden gevormd om talentvolle kinderen vooruit te helpen. Zijn leermeesters aan Minerva waren buitengewoon over hem te spreken; zijn werk werd zeer positief beoordeeld en zelfs meermalen onderscheiden met bronzen en zilveren medailles.

In 1894 vertrok Cornelis naar Bremen. Hij had zichzelf wat Duits geleerd uit leerboekjes die hij op de markt had gekocht. Om een baan te vinden als lithograaf had hij ook al geschreven op advertenties in Duitse vakbladen, maar dat had nog niets opgeleverd. Wel mocht hij in huis komen bij de jongste zuster van zijn vader, die getrouwd was met een der grootste hoefsmeden in deze oude Hanzestad. Cornelis zwierf nieuwsgierig rond in Bremen, een havenstad vol leven en vertier en ontdekte een Kunstgewerbeschule waar tekenlessen werden gegeven. Zijn welvarende oom gaf hem toestemming er een half jaar te studeren en juist daardoor zou zijn leven een verrassende wending nemen.

Aan het einde van het wintersemester vroeg Arthur Fitger, een vooraanstaand Bremer schilder, aan de directeur van de school of er misschien een begaafde leerling was die hem zou kunnen assisteren bij het uitvoeren van grote muurschilderingen. Cornelis werd voorgedragen, moest proeftekenen en werd direct aangenomen.
Op aanwijzing van Fitger ging hij in het najaar van 1895 eerst nog verder studeren aan de Rijksacademie in Amsterdam, omdat zijn opleiding in Groningen meer op tekenen gericht was.

Hij ging terug naar Bremen en hielp Fitger bij het uitvoeren van mythologische, historische en allegorische schilderingen op plafonds en wanden van grote gebouwen.
Zo schilderde hij in het Hamburgse raadhuis en in de grote concertzaal van de Künstler-verein in Bremen en ook in voorname burchten en kastelen van adellijke families.
Jetses trouwde op 24 augustus 1899 in Groningen met Alberdina Holkamp. Het jonge paar ging wonen in Schwachhausen bij Bremen in de buurt van Fitgers atelier.
In 1901 kreeg hij contact met het Groninger uitgeversbedrijf J.B. Wolters, omdat hij een meubelcatalogus had getekend die daar was  gedrukt.
Hij vroeg toen aan de heren of ze aan hem wilden denken als er tekenwerk uit te besteden was. Hij kreeg al spoedig het verzoek illustraties te maken voor een paar 'alleraardigste boekjes'. Het ging om vier deeltjes DICHT BIJ HUIS van Jan Ligthart en H. Scheepstra. Zij vertelden hem wat hun voor ogen stond. Er moesten voor het onderwijs nieuwe, frisse uitgaven komen, waarin de kinderen op een speelse manier vertrouwd zouden raken met de gewone dingen in hun leven. En zo begon Jetses als illustrator voor het onderwijs. DICHT BIJ HUIS (1902/1903) werd in de schoolwereld en door critici enthousiast ontvangen. De uitgever was buitengewoon gelukkig met het werk van Jetses en gaf hem direct nieuwe opdrachten. Zo illustreerde hij ook de serie VAN PLANTEN EN DIEREN en het beroemde kinderboek  AFKE'S TIENTAL (1903). Het illustreren zou voor Jetses een steeds groter deel van zijn tijd in beslag nemen.
Het was daarom ook niet verwonderlijk dat hij spoedig het verzoek kreeg tekeningen te maken voor vier deeltjes NOG BIJ MOEDER.
Hij was opgetogen. Niet alleen omdat de uitgever kennelijk fiductie in hem had, maar vooral ook omdat de tekst hem bijzonder inspireerde.

Jetses als illustrator van de serie NOG BIJ MOEDER.
De verhalen van Ot en Sien brachten Jetses terug in de sfeer van zijn eigen jeugd. Hij was zelf in een eenvoudig arbeidershuisje opgegroeid en kon zich moeiteloos verplaatsen in de leefwereld van beide kinderen. En wat zijn opdracht nog boeiender maakte: hij had een prachtig model bij de hand, zijn eigen dochtertje Dien.
Ze was in 1900 geboren en had bijna de leeftijd van Sien, Scheepstra's geesteskind. De familie woonde toen al in Horn, aan de weg van Bremen naar Hamburg.
Jetses had van een timmerman-aannemer het voorste gedeelte van een huis met ruime kamers gehuurd, vooral ook vanwege de grote tuin met oude vruchtbomen, een prachtig speelterrein voor een opgroeiend kind. Het huis dat op enige afstand van de weg was gebouwd, had een fraaie veranda waar Oost-Indische kers tegenop groeide. In de tuin bij de familie Jetses kwamen regelmatig kinderen uit de buurt spelen. Een van hen was Fidi Dammann, een jongetje dat vaak kwam logeren bij zijn grootvader, die schoenmaker en tegelijk ook caféhouder was. Jetses vond hem een heel geschikt model voor Ot. Als de kinderen aan het spelen waren, volgde hij hen met schetsboek en potlood en legde allerlei details van hun houdingen, bewegingen en mimiek in  het schetsboek vast. 

  • Piet Jongeling (1909 – 1985) 

Pieter (Piet) Jongeling was een Nederlandse journalist, verzetsstrijder, politicus en kinderboekenschrijver. Kinderboeken schreef hij onder het pseudoniem Piet Prins.

Journalistiek en verzet.

Voor de Tweede Wereldoorlog werkte hij op de kwekerij van zijn grootvader en later als journalist voor de Nieuwe Provinciale Groninger Courant. Als journalist werkte hij soms onder pseudoniem als P. van Akkerwoude, A. Mos en G. le Clerq. Op 1 februari 1940 trouwde hij met Klaassina Heerema. Samen zouden zij vier zonen - waarvan er één jong overleed - en zes dochters krijgen.

Tijdens de eerste jaren van de oorlog was Jongeling actief in het verzet, bij de antirevolu-tionaire kadergroep. Deze groep gaf voorlichting over actuele vraagstukken. Vanaf april 1942 zat hij gevangen, eerst in het concentratiekamp Amersfoort, later in het concentratiekamp Sachsenhausen, 35 km ten noorden van Berlijn. Op 21 april 1945 werd hij een van de 33.000 betrokkenen in een dodenmars vanwege het oprukkende Rode leger. Eind april kwam hij vrij toen de Duitsers zich aan het einde van de oorlog overgaven. In 1945 keerde hij terug naar Groningen en werd hij hoofdredacteur van de Nieuwe Provinciale Groninger Courant.  

Tijdens zijn gevangenschap had zich in de Gereformeerde kerken in Nederland de Vrijmaking voltrokken, waaruit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt waren ontstaan. Hij sloot zich bij dit kerkgenootschap aan. Na een conflict met de directie stapte hij op en werd hij hoofdredacteur van De Vrije Kerk. Later zou dit blad verder gaan onder de naam Gereformeerd Gezinsblad en weer later onder de naam Nederlands Dagblad. Deze publicatie ontwikkelde zich tot een spreekbuis van de 'vrijgemaakte zuil' in de toen nog verzuilde Nederlandse samenleving.

Politiek
In 1948 verruilde hij de Anti-Revolutionaire Partij voor het in dat jaar opgerichte Gereformeerd Politiek Verbond (GPV), dat nauw verbonden was aan de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Namens die partij zat hij 14 jaar in de Tweede Kamer, van 1963 tot 1977. Al die tijd was hij fractievoorzitter, zij het tot 1971 van een eenmansfractie. Daarna kreeg hij versterking in de persoon van Bart Verbrugh, die in 1977 als eenmansfractie verder moest.

Jeugdboeken
Onder het pseudoniem Piet Prins heeft Jongeling meer dan zestig boeken geschreven, hij schreef met name voor de jeugd. Het bekendst is de negendelige jeugdboekenserie Snuf de hond, over een herdershond die allerlei spannende avonturen meemaakt. Deze serie werd verfilmd voor de Evangelische Omroep onder de naam Snuf de Hond in oorlogstijd. Ook schreef hij boeken over de oorlog, zoals de "Daan en Sietze"-serie (bestaande uit drie delen) en de vierdelige serie "Holland onder het hakenkruis", dat ook uitgegeven werd als omnibus. Verder nog de Wambo- serie (drie delen) die zich afspeelt in de huidige Indonesische provincie Papoea (het vroegere Nederlands Nieuw-Guinea) en over de christelijke zending daar gaat. Andere bekende jeugdboeken van Piet Prins zijn De Vier Vrienden-serie (vijf delen), de Jeroen en Joost-serie (vier delen), de Sheltie-serie (bestaande uit drie delen) en de driedelige reeks De tirannie verdrijven over de Tachtigjarige Oorlog, later omgewerkt tot een vijfdelige stripreeks. Voor de scholen schreef hij de leesserie Jeugdland. Een aantal boeken is vertaald in het Engels zoals de Vier Vrienden-serie (als 'Four Adventurers'-serie); de Holland onder het hakenkruis-serie (als de 'Shadows'-serie) en 'Wambo'('Wambu').
Piet Jongeling overleed op 76-jarige leeftijd.

  • Cor van Kralingen (1908 – 1977)

Cornelis Jan (Cor) van Kralingen  was een Nederlandse beeldhouwer, illustrator, medailleur en kunstschilder.

Leven en werk
Van Kralingen leerde aanvankelijk voor onderwijzer aan de kweekschool. Hij maakte een overstap naar de avondopleiding van de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, waar hij teken- en schilderkunst en later ook beeldhouwkunst studeerde.[2] Zijn leraren waren Lambertus Franciscus Edema van der Tuuk en Gerard Hoppen. Overdag werkte hij bij een grafisch bedrijf.
Van 1935 tot 1960 was hij illustrator van de VARAgids en boeken van uitgeverij Thieme. Kort voor de Tweede Wereldoorlog ging hij zich toeleggen op het beeldhouwen. Van even na de oorlog is Het Twentse Ros (1948), dat werd geplaatst op het kantoor van de Twentsche Bank aan de Blaak in Rotterdam. Hij maakte ook een aantal oorlogsmonumenten.

De vallende man
In 1950 maakte hij in opdracht van de Oorlogsgravenstichting het beeld De Vallende man, een man die wordt geëxecuteerd. Het beeld is drie meter hoog en werd in 1951 geplaatst op de Algemene Begraafplaats Crooswijk.

  • Jan Ligthart (1859 - 1916)

Jan Ligthart was een Nederlandse onderwijzer en onderwijsvernieuwer. Hij werd bekend als schoolhoofd van een lagere school in de Schilderswijk van Den Haag en als schrijver van artikelen en boeken.

Ofschoon aan Ligtharts latere betekenis voor de verbetering van het Nederlandse onderwijs getwijfeld kan worden, vooral omdat hij geen kant-en-klare methoden wilde ontwerpen, was zijn invloed in de eerste decennia van de 20e eeuw aanzienlijk, en hebben toen heel veel onderwijzers en ouders zich door zijn werken laten inspireren. Als een van de heel weinige Nederlandse pedagogen ooit, raakte hij ook in het buitenland bekend en probeerde men in andere landen zijn ideeën na te volgen. Stellig had dit te maken met zijn vriendelijk karakter en het charisma dat hij uitstraalde, evenals met zijn christelijk geloof. Daardoor werd hij in tijden van opkomend socialisme en communisme door onderwijsmensen uit behoudende kringen niet als een gevaarlijke vernieuwer gezien. Er waren in die periode vele onderwijsvernieuwers in Nederland, maar behalve de "rooie" Theo Thijssen heeft niemand anders zoveel naam gemaakt als Ligthart.

Jeugd

Ligtharts vader verloor als kind al beide ouders. Zijn moeder kwam uit een domineesgezin in Klundert. Na een oudste zuster en twee oudere broers – een zusje was gestorven – zag Jan (voluit Gerard Jan) het levenslicht in een winkelhuis op de hoek van de Tuinstraat en de Prinsengracht in de Amsterdamse volksbuurt De Jordaan. Na Jan kwam nog een meisje. In zijn Jeugdherinneringen heeft Ligthart een indringend beeld geschetst van zijn kinderjaren. De grachten waren open riolen en stonken ontzettend. Behalve aan de hoofdgrachten, zoals de Bloemgracht en de Rozengracht, waren de huizen klein en in veel van de straatjes vervallen. Overal heerste armoede, nette en totale. In de winter snijdende koude, een jaarlijks terugkerende ‘hongerwinter’. Ziekten namen het leven van kinderen en jonge mensen. Jans vader leed aan epileptische toevallen, waar Jan als kind vele malen getuige van was. De kruidenierswinkel waarin Jan opgroeide verliep door de onzakelijke goeiigheid van zijn vader. Toch heerste in dit gezin "een opgewekte, ruime godsdienstige geest" van (niet streng) gereformeerde aard.

Jan groeide op in een onbemiddeld gezin in de Amsterdamse volksbuurt De Jordaan. Hij was een goede leerling op de lagere school. Jan ging na de lagere school niet aan het werk bij een kleine baas zoals bijna al zijn leeftijdsgenoten deden. Hij was geen kind om bij een kleine baas aan het werk te gaan en geen kind waarvan de ouders of leerkrachten vonden dat het met een beurs naar de Rijkskweekschool in Haarlem kon om opgeleid te worden tot leerkracht. Ligthart’s ouders namen het aanbod aan van het hoofd van de school van Christelijk Gereformeerde Gemeente aan de Bloemgracht hun kind hulpje te laten worden aan de school. Nadat hij daar een paar maanden gewerkt had vond zijn moeder, Anna Ligthart-van Spall, het beter dat Jan ging solliciteren bij een openbare school omdat hij daar meer zou verdienen en een betere opleiding zou krijgen. Hij werd aangenomen als kwekeling op de gemeentelijke Stadsarmenschool nr. 14 in de Jodenbreestraat. Hier kreeg hij ook de gelegenheid gratis in de avonduren de opleiding te volgen tot onderwijzer. Na het behalen van zijn hoofdakte werd hij - na een vergelijkend examen in Den Haag voor de functie van hoofd van een openbare lagere school - in 1885 aangesteld als hoofd van de openbare school voor onvermogenden aan de Tullinghstraat in Den Haag.

Huwelijk

Toen Jan eenmaal als onderwijzer werkte op die school in de Jodenbreestraat werd hij verliefd op een vier jaar jongere collega, Marie Cachet, dochter van een schoolhoofd in de Jordaan en van een onderwijzeres. De liefde was wederzijds. Haar vader was streng gereformeerd (ofschoon van Joodse afkomst) en dit stond aanvankelijk een huwelijk van zijn dochter met de vrijzinnige Ligthart in de weg. Deze stond toen in het Amsterdamse openbaar onderwijs bekend als vrijdenker en ongelovige radicaal. Uiteindelijk mochten zij zich toch verloven (1882) en trouwen (1886). Jan en Marie kregen drie kinderen, eerst twee meisjes, tenslotte een jongen, die naar zijn vader 'Jan' genoemd werd. Dit kind stierf in 1905, toen het negen jaar oud was, aan een bloedvergiftiging. Marie is met haar achtergrond als onder-wijzeres Ligtharts levenslange raadgeefster en medewerkster geweest.

Internationale achtergrond waartegen men Ligtharts werk moet plaatsen

Ligthart was vanaf 1885 begonnen zijn school in Den Haag te hervormen overeenkomstig in het buitenland – en ook binnenland, zie hieronder - levende ideeën, en hij was daarmee ook internationaal gezien beslist een vóórloper, samen met mensen als Tolstoj en Robin. Maria Montessori bijvoorbeeld begon haar Casa dei Bambini (Huis van de kinderen) in Rome pas in 1907, evenals Ovide Decroly zijn Ecole de l’Ermitage in Brussel terwijl Édouard Claparède zijn Maison des Petits in het Institut Jean Jaques Rousseau in Genève pas in 1912 begon, tegen het einde van Ligtharts leven.

De aan het einde van de 19e eeuw in Europa opkomende 'reformbeweging' in het onderwijs maakte deel uit van een brede neo-romantische onderstroom, als reactie op de industri-alisatie, het positivisme in de wetenschap, en het groeiend liberale vertrouwen in de heilzame werking van technologie en markt. Opnieuw klonk het "Terug naar de natuur!" van Rousseau van een eeuw eerder, toen als reactie op het optimistische Verlichtingsdenken van de 18e eeuw. Ligthart was een kind van zijn tijd en een echte neo-romanticus, voor wie de intuïtie en de medemenselijkheid ('liefde') hoger stonden dan techniek en vooruitgang. De vrijheid van het individu ging voor hem vanzelfsprekend samen met zelfbeheersing en hard werken aan een betere samenleving, deels sociaaldemocratisch, deels protestants-christelijk geïnspireerd. In zijn ideeën over hoe het onderwijs veranderd moest worden stemde hij overeen met in de Westerse wereld levende socialistische en utopische idealen. Maar de invulling die hij daaraan gaf was van typisch Nederlandse protestants-christelijke en burgerlijke snit.

Overigens gaan de vergelijkingen van Ligthart met mensen als Montessori, Decroly en Claparède mank, want dit waren allemaal gepromoveerde academici, deels ook professoren, met wetenschappelijk instituten achter zich, terwijl Ligthart ‘alleen maar’ een hoofdakte had en bovendien van de wetenschap der pedagogiek weinig heil verwachtte. Als niet-weten-schappelijk geschoolde hervormer van onderwijs en opvoeding lijkt hij meer op Tolstoj en Robin.

Ligtharts loopbaan

Samen met de leerkrachten van zijn school in de Schilderswijk ontwierp hij een nieuw leerplan dat in maandelijkse vergaderingen werd besproken. In een voor de school geschreven blad, Onder één dak, werden de besluiten vastgelegd en nader uitgewerkt. Zo’n collegiale werkwijze was in die tijd, eind 19e eeuw, niet gebruikelijk. Ligthart streefde in zijn school een sfeer van vriendschap na. Hij wilde de leerkracht als zelfstandig onderwijzende persoonlijkheid erkennen. Daarom ook hielp hij bij de oprichting van de afdeling ’s Gravenhage van de “Bond van Nederlandse Onderwijzers”. Tegen het einde van de 19e eeuw was hij enige jaren lid van het hoofdbestuur van het Nederlandse Onderwijzers Genootschap (NOG). Maar het besturen lag hem niet. Naast zijn schoolhoofdschap was hij in de avonduren een tijd lang leraar Nederlands aan een Rijksnormaalschool en gaf hij aan andere volwassenen cursussen literatuur totdat hij deze nevenwerkzaamheden om gezondheidsredenen moest staken. Ligthart was betrokken bij de oprichting van het Nederlandsch Lyceum in Den Haag en adviseerde andere vernieuwingsscholen zoals de Haagsche Schoolvereeniging (waar de kinderen van Jan en Marie op school gingen) en de Humanitaire school in Laren.

Ligtharts pedagogische ideeën

Ligthart beschouwde de opvoeding als een kunst uit liefde voor het kind. Opvoeden is geen toepassen van een wetenschappelijke opvoedkunde maar handelen uit begrip van en meegevoel met het kind. Hij propageerde wat hij een 'hartepedagogiek' noemde waarbij de persoonlijkheid van de leerkracht/opvoeder doorslaggevend is voor diens welslagen. Hij (of zij) moest uitgaan van zijn "pedagogisch instinct dat ieder mens is aangeboren en niet van pedagogische geleerdheid. Van de wetenschap der pedagogiek, of pedologie (kinderkunde), zoals deze toen ook wel genoemd werd, verwachtte hij weinig praktisch nut. Hij stak er herhaaldelijk de draak mee in zijn artikelen voor onderwijsbladen. Hij was bang dat het individuele en eigenaardige van ieder afzonderlijk kind uit het oog zou worden verloren als voor kinderen naar algemene wetmatigheden werd gezocht. De verstandelijke benadering van het kind moest wel ten koste gaan van de gevoelsmatige. Daarom wilde hij ook niet dat de onderwijzer een systeem of methode volgde, maar zijn intuïtie. Geen vormelijkheid maar waarachtigheid was zijn devies.

Eind 19e eeuw bewaarden schoolmeesters en schooljuffrouwen de orde in hun klassen nog met harde hand en het straffen van kinderen was daarbij hun belangrijkste instrument. Ligthart erkende dat je bij veel van de leerlingen “tegen een muur van onwil moest opwerken”. Maar “dat moet je doen zonder slaan, zonder hardheid, zonder strenge, onverbiddelijke straf. Je moet een sterk verschanste vesting innemen, zonder zwaar geschut, en enkel met de lichte toverroede van je persoonlijkheid.” De kinderwil moest van binnenuit gemotiveerd worden. De onderwijzer mocht niet op zijn strepen gaan staan maar moest zich solidair tonen met het kind. Hij (of zij) moest inzien dat hij eigenlijk in niets verschilde van zijn leerlingen, alleen iets rijper was. Daarmee kon een ‘electries contact’ tussen kind en onderwijzer ontstaan, een contact van ‘hart tot hart’, van persoon tot persoon.

Saskia van Oenen heeft in haar proefschrift Ligthart bestudeerd vanuit het perspectief van het moderne feminisme. Zij ziet de ontwikkeling van zijn gedachten verlopen in drie fasen van zijn leven. Uit haar analyse blijkt onder meer "dat men Ligtharts werk onrecht aandoet door dit in zijn algemeenheid als 'intuïtief' te interpreteren. Ligthart was, in verschillende fasen van zijn werk (...) juist steeds bezig met een zoektocht naar verbindingen tussen de rol van gevoel en verstand in de totstandkoming van pedagogisch inzicht. Het begrip intuïtie (of instinct) speelde alleen in zijn derde fase een rol - en dan speciaal en alleen in verband met moederlijke vrouwelijkheid

Ligtharts medewerker en vriend Rommert Casimir, de latere hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Leiden heeft in 1947 de hoofdgedachten van Ligtharts pedagogisch denken samengevat.  Enigszins geparafraseerd luiden die:


•  De opvoedkunde eist dat de opvoeder zichzelf opvoedt. De opvoeding van kinderen moet bij de volwassenen beginnen die van hun fouten moeten leren.
•  Laat het kind vrij. Niet: laat het doen wat het wil, maar geef het kind binnen door de opvoeder georganiseerde kaders gelegenheid tot lichamelijke activiteit, tot spel, tot zelfstandig onderzoek, tot het stellen van vragen, tot beproeven of het iets kan. Laat het op eigen wijze een taak vervullen.
•  Maar dit alles binnen door de gemeenschap opgestelde regels waar het kind en de opvoeders zich aan moeten houden. Er moet gezag en orde zijn. Precieze regels en stipte handhaving daarvan.
•  Ieder kind, iedere leerling is een individu met eigen geaardheid en behoeften. Binnen gehoorzaamheid aan algemene regels moet ieder zichzelf kunnen zijn.
•  Aan de opvoeder gericht: Heb lief en geef u!
Wie de beide bundels Verspreide opstellen van Ligthart doorleest, komt in een gedachtewereld van een man die zijn geloof in een liefdevolle God en Christus met nadruk uitdraagt en die naar hedendaagse maatstaven conservatief is wat betreft de ideale gezinsopvoeding en de taak daarin van de Moeder. Er is in de artikelen uit die bundels geen spoor van cynisme, wel van boosheid op hardvochtige of verwaar-lozende opvoeders. Daarbij schuwt hij de sentimentaliteit niet.

Ligtharts onderwijsmethoden: Van aanschouwingsonderwijs naar zaakvak - onderwijs     

De man die zich tegen het “slaafs volgen” van methodes keerde, kon toch ook niet zonder. Ligthart had op zijn school in de Haagse Schilderswijk kinderen die vrijwel nooit de buurt uit waren geweest en die grotendeels in gezinnen leefden waarin nauwelijks gelezen werd en waar ook geen platenboeken aanwezig waren. Die kinderen hadden dus geen visuele voorstellingen van het leven buiten die grauwe stadsbuurt, en wisten ook niet van de fabricage en productie van levensmiddelen en bouwmaterialen. Alles wat kinderen een eeuw later via de televisie leren zien en begrijpen moest dus op een of andere gebrekkige wijze in de school gebracht worden.

Voor het zogenoemde aanschouwingsonderwijs uit die jaren maakten de Friese onderwijzer Wiebe Kornelis Walstra (1852-1917) en de Drentse onderwijzer Rieks Scheepstra (1859-1913) gebruik van wandplaten. Het waren illustraties van de onderwerpen waarover onderwijs gegeven werd. De illustraties waren deels gemaakt door de Groningse onderwijzer Berend Brugsma (1797-1868). Walstra en Scheepstra hadden er een handleiding bij geschreven: "Aanschouwingsonderwijs in de lagere school".

Ligthart vond dat de leerlingen te passief het vertellen bij de platen ondergingen. Samen met zijn vrienden Scheepstra en Walstra wilde hij hun actieve betrokkenheid versterken door nieuwe platen te laten maken waarin zij zichzelf als deelnemertjes zouden kunnen ervaren aan wat zij “Het Volle Leven” gingen noemen.

Tussen 1905 en 1909 werd door uitgeverij J. B. Wolters in Groningen Het Volle Leven uitgegeven. Het bestond uit vier series van zes schoolplaten met bijbehorende handleidingen en werkboekjes. Ze waren geschreven door Jan Ligthart, Hendricus Scheepstra en W. Walstra.
•Winterhalfjaar, timmeren. Getekend door W.K. de Bruin. Later opnieuw getekend door A.M Güthschmidt.
•Zomerhalfjaar, grasland. Getekend door Cornelis Jetses.
•Winterhalfjaar, metselen. Getekend door W.K. de Bruin. Later opnieuw getekend door Cornelis Jetses.
•Zomerhalfjaar, bouwland. Getekend door Cornelis Jetses.

Een basisprincipe van Ligtharts didactiek was wat hij  'koncentratie' noemde (en ook wel als 'konsentratie' schreef). Kennis uit verschillende gebieden van het zaakonderwijs, zoals uit de plant- en dierkunde, de natuur- en aardrijkskunde, mochten niet apart en systematisch onderwezen worden, maar moesten concentrisch, en ook nog eens samen met het reken- en taalonderwijs, gericht worden op dingen en processen uit het dagelijks leven die de leerlingen uit eigen ervaring of uit de schoolplaten bekend waren.

Haal bijvoorbeeld een visnet uit de haven in de school en ga dan vertellen van een spannende visvangst op zee, laat de platen daarvan zien, laat de kinderen touwtjes maken van vlas, laat ze de mazen opmeten, haal een vis uit de viswinkel en meet en ontleed die, laat een kaart zien van de Noordzee en van de belangrijkste vissoorten die daar gevangen worden, zing met de klas van de mosselman, laat een schilderij met vissersschepen zien op het Scheveningse strand, laat de kinderen zelf vissen en vissersschepen tekenen, bespreek en laat zien hoe de vis schoongemaakt moet worden, wat daarbij de noodzakelijke hygiënische maatregelen zijn, laat ze de vis wegen en laat ze in de winkel gaan vragen hoeveel een kilo daarvan kost, bespreek de uitvinding van het haring kaken, ga met de klas naar een visafslag en bespreek en vergelijk de opbrengsten voor de visser, de handelaar en de winkelier, et cetera, et cetera. "Spel, arbeid, vertelling - de drie-eenheid der metodiek".

Haal op die wijze alle mogelijke elementen uit natuur, techniek, landbouw, veeteelt, ja ook kunst, naar het klaslokaal of de schooltuin en leer de leerlingen woorden, zinnen, liedjes, rekenen en begrijpen aan de hand van die direct waargenomen en zelf gehanteerde elementen. Dit is wat hij bedoelde met het onderwijs doen samenvallen met "Het volle leven". Over de topografische leerstof zei hij bijvoorbeeld:

"De koncentratie werkt (...) niet met dood materiaal van stippen en lijntjes en namen. Zij leeft alleen van het leven. Zij is het leven. En zij moet dus het in 't leven bijeenzijnde bijeenhouden (...) de natuur is onze heerseres.

Wat Ligthart nastreefde is nu te zien als een voorloper van het tegenwoordige projectonderwijs. En net als nu vereiste dat projectonderwijs van de leerkrachten grote inspanning en kwam er kritiek dat het leerlingen te weinig systematische kennis bijbrengt. Mogelijk verlangde Ligthart van de leerkrachten een te grote inzet en creativiteit. Dit kan de belangrijkste reden zijn waarom zijn stelsel van didactische aanwijzingen in de decennia na zijn dood nauwelijks navolging heeft gekregen.

Ligthart wilde het onderwijs meer doen aansluiten bij het gezinsleven en de dagelijkse arbeid in de maatschappij. Tevens wilde hij de kinderen door handenarbeid vertrouwd maken met de basistechnieken van de timmerman, boer, scheepsbouwer en handarbeider. Zijn methode van zaakonderwijs introduceerde allerlei activiteiten voor in de klas of de schooltuin, zoals het zelf bakken van steentjes en het daarmee metselen van muurtjes, of het dorsen van graan. Ligthart wilde ook een 'bewegende klas' met veel zelfwerkzaamheid van de leerlingen en veel onderlinge hulp. 'Leren door te doen' was zijn devies. Maar Ligthart brak niet volledig met het klassikale onderwijs, zoals Maria Montessori wel deed.

Leesplankje en leesboekjes

In 1897 had het Deventer schoolhoofd M.B. Hoogeveen een 'leesplankje' ontworpen met daarop een aantal 'normaalwoorden' zoals raam, roos, neef, enzovoorts, en de daarbij getekende plaatjes. Ieder kind kreeg een leesplankje voor zich en een doosje met losse letters. In 1905 vroeg de directeur E.B. ter Horst Jr van uitgeverij Wolters aan zijn schrijversduo Ligthart en Scheepstra dat plankje aan te passen. Het 'verbeterde plankje van Hoogeveen' werd nu voorzien van illustraties die waren ontleend aan de verhalen over "Ot en Sien" in de reeks Nog bij moeder: aap, noot, mies, wim, zus, jet, enzovoorts. De illustraties werden gemaakt door Cornelis Jetses (1873-1955). Hiermee werd aan generaties Nederlandse kinderen leesonderricht gegeven: Niet alleen kinderen in Nederland leerden hiermee lezen, maar ook die in Suriname, Zuid-Afrika en het voormalige Nederlands-Indië.

Veelal samen met de genoemde Rieks Scheepstra schreef Ligthart tal van boekjes voor het leesonderwijs, die, anders dan zijn methode voor het zaakonderwijs, tot vele jaren na zijn dood heel algemeen in het lager onderwijs gebruikt bleven. Hoeveel Scheepstra aan de teksten schreef en hoeveel Ligthart daaraan bijdroeg is altijd onbekend gebleven. Maar het is hoogstwaarschijnlijk dat de bijdragen van Ligthart aan die teksten groot geweest is.

Het gezinsleven zoals beschreven en geïllustreerd in die leesboekjes was niet gesitueerd in de stadsbuurten waaruit Ligtharts eigen leerlingen kwamen, maar op het platteland. de achtergrond van zijn collega’s Scheepstra en Walstra. Deze keuze hield stellig verband met Ligtharts eigen grote liefde voor de natuur. Maar sommigen, meest uit socialistische kring hebben hem deze “romantisering” van het dagelijks leven later ook wel verweten.

Ligthart als schrijver en redacteur

Ligthart schreef een enkel artikel geschreven in De Schoolwereld. Dat periodiek werd uitgegeven door de firma Wolters en geredigeerd door Scheepstra. Het verschijnen van dit periodiek had de uitgever: Ter Horst Jr. echter in het voorjaar van 1898 abrupt beëindigd. Enige maanden later had Ter Horst Jr. een nieuw periodiek laten verschijnen met de titel School en Leven. Het blad had als ondertiteling gekregen: "Weekblad voor opvoeding en onderwijs in school en huisgezin" en als redacteur was aangesteld: Ligthart, met diens adres vermeld als het redactieadres. Na drie jaren werd de leraar Rommert Casimir zijn mederedacteur. Ligthart schreef samen met Scheepstra een serie leesboekjes, o.a. Dicht bij Huis, Nog bij Moeder, Buurkinderen en De Wereld in. De hoofdpersoontjes daarin waren het later beroemd geworden tweetal Ot en Sien. De uitgever Ter Horst Jr. had op deze door Scheepstra en Ligthart samengestelde verhalenbundels als auteur laten vermelden: Ligthart, en als mede-auteur: Scheepstra. Op de herdruk van een door Scheepstra en Walstra geschreven Handleiding voor het zaakonderwijs, had de uitgever als mede-auteur laten vermelden Ligthart en de naam van de oorspronkelijke auteur: Walsta, weggelaten. Een leerleesboek voor de aardrijkskunde van Nederland: Op de fiets door Nederland schreef hij samen met A.F. Cremer. Van de boeken voor volwassenen die Ligthart schreef is Jeugdherinneringen het bekendst gebleven.                          

Reputatie

Ligtharts school werd ook in het buitenland bekend. De Belgische pedagoog Edward Peeters beschreef deze school heel lovend in twee publicaties over trends in de onderwijsvernieuwing in Nederland, verschenen in 1907 en 1913. De eerste was een verslag van zijn ervaringen in Holland in drie deeltjes, waarbij het grootste deel van het eerste deeltje is gewijd aan Ligthart, die hij "de Hollandse Pestalozzi" noemde. Onder de vele buitenlanders die Ligtharts school bezochten - o.a. Eduard Claparède - waren er veel uit de Scandinavische landen, waaronder ook de bekende Zweedse pedagoge Ellen Key ("De eeuw van het kind") die in artikelen haar grote waardering voor Ligthart en zijn school liet blijken. Dit leidde tot nog meer bezoek uit Scandinavië en tot uitnodigingen om daar te komen spreken. In 1910 maakten Ligthart en zijn vrouw een twee maanden durende reis naar Zweden en in 1914 een kortere reis naar Denemarken en Noorwegen. Overal sprak hij (in het Duits) voor volle zalen en werd hij als een beroemdheid ontvangen. De ervaringen opgedaan tijdens die eerste reis beschreef hij heel gedetailleerd in zijn boek In Zweden. De tweede reis putte hem erg uit en heeft zeker tot een verdere verslechtering van zijn toch al zwakke gezondheid bijgedragen.

Aan het begin van datzelfde voor Europa zo noodlottige jaar 1914 - waarin ook Maria Montessori Ligtharts school bezocht - kwam Koningin Wilhelmina incognito op bezoek, nadat zij hem een paar maanden eerder had gevraagd de scholing van de jonge prinses Juliana te begeleiden. Eerst werd daarvoor een onderwijzeres aangesteld die Ligtharts methode kende, om in 1916, het jaar van Ligtharts dood, te worden opgevolgd door een van de zeer ervaren onderwijzeressen van zijn school, Anna van der Reijden.

Maar tegenover deze nationale en internationale faam, zoals een Nederlandse pedagoog en onderwijzer niet eerder ten deel viel, was er ook kritiek. Uitvoerig is beschreven hoe de 'rode' onderwijzers Thijssen en Bol zich in hun blad De Nieuwe School (vanaf 1905) tamelijk sceptisch toonden. Ligthart liet zich naar hun mening inpalmen door allerlei zedenpredikers om hem heen, waardoor hij teveel vervreemdde van de noden en behoeften van de onderwijzers op de eenvoudige volksscholen.[19] Thijssen was afkerig van de normen en waarden die door de idealistische en christelijke Ligthart in het onderwijs gepropageerd werden. Kort na de dood van Ligthart, in 1916, schreef Thijssen in De Nieuwe School onder meer het volgende:

"Er is tussen Ligthart en ons, tussen Ligthart en de hollandse schoolmeesters, een ellendige hoop levend en klevend misverstand geweest; wij hebben heel lang de hoop gehad, dat Ligthart op 'n goede dag, 'n zéér goede dag, met 'n fors gebaar door heel de hem omwoekerende massa halfgarigheden heen naar ons toe zou stappen. Maar het gebeurde nooit.(...Wij achten) heel zijn publieke leven, ondanks alle hulde, hem uit allerlei onnozele monden gebracht, van weinig gevolg voor ons onderwijs. Ligthart partikulier moet een heerlik en mooi mens geweest zijn; iedereen die hem gekend heeft, heeft van hem gehouden; en allen die hem zagen vonden hem ook als schoolmeester schitterend."

Dat Ligthart bijvoorbeeld als adviseur verbonden was aan de Humanitaire school in Laren (dat "malle gedoe in het Gooi"), was Thijssen en Bol een doorn in het oog. En indirect betrokken zij hem in hun geestige spotternijen met deze in hun ogen vrouwelijke, 'ethische' en onrealistische vormen van onderwijsvernieuwing.

Godsdienst en levensbeschouwing

Ligthart was een vrijzinnig protestant, die lange tijd sceptisch stond tegenover de Gereformeerde Kerk van zijn ouders. Op latere leeftijd kwam het christelijk geloof uit zijn jeugd weer sterk terug maar van dogmatiek moest hij niets hebben. De predikant Willem Banning (1888-1971) herinnert zich hoe Ligthart’s latere publicaties over de religieuze achtergrond van zijn onderricht insloegen. Net als in het onderwijs was Ligthart tegen het mechanisch opdreunen van uit het hoofd geleerde formules. Alles moest persoonlijk beleefd en met praktijk verbonden zijn. Van zijn geloof - óók dat in de heilzame werking van de Zending - getuigen de vele christelijke en Bijbelse passages in zijn boeken 'Jeugdherinneringen', 'Verspreide opstellen' en 'In Zweden'

Wat Ligtharts politieke oriëntatie betreft was hij meer een sociaaldemocraat dan een liberaal. Hij was voorstander van het vrouwenkiesrecht en een achturige werkdag. Ook was hij geheelonthouder en vegetariër.

Overlijden

Aan het eind van zijn leven ging zijn gezondheid snel achteruit. Sinds december 1914 verbleef Ligthart in een sanatorium in Laag-Soeren op de Veluwe. Hij overleed op 16 februari 1916. Tijdens een wandeling langs een kanaal werd hij overvallen door een sneeuwstorm en raakte te water. Een schipper die voorbij kwam probeerde nog te helpen, maar Ligthart was reeds overleden.  

  • Chris te Lintum (1863 – 1930) 

Chris te Lintum (Winterswijk, 10 april 1863 - 's-Gravenhage, 5 februari 1930) was een Nederlands geschiedenisleraar en schrijver.


Loopbaan
Te Lintum volgde van 1874-1877 de HBS met 3-jarige cursus te Winterswijk en van 1877-1881 de kweekschool voor onderwijzers te Deventer. Van 1881-1888 was hij onderwijzer aan een lagere school. In 1886 behaalde hij zijn akte MO-aardrijkskunde en in 1891 de akte MO-geschiedenis. Van 1894-1898 doceerde hij aan de Nederlandse School voor Handel en Nijverheid te Enschedé en van 1898-1927 was hij leraar geschiedenis aan de Rotterdamse 's-Gravendijkwal-HBS. In juli 1895 slaagde hij cum laude voor het doctoraal examen in de geschiedenis aan de Universiteit van Leipzig op het proefschrift Das Haarlemer Schützenwesen (De Haarlemse schutterij). Hij was enkele jaren docent aan de Haarlemse privéschool Instituut Prins. Op 16 juli 1903 trouwde hij te Rotterdam Maria Agnes van der Looij van der Leeuw. Zij woonden aan de Rotterdamse Nieuwe Binnenweg en hadden drie dochters. In april 1911 verhuisden zij naar Den Haag. Te Lintum zette zich in voor verbetering van het geschiedenisonderwijs.


Bibliografie
•    De Groote Markt van Haarlem, 1895 Tjeenk Willink, Haarlem
•    Beginselen der geschiedenis, 1897 Thieme, Zutphen
•    Vaderlandse geschiedenis voor HBS ..., 1900 Thieme, Zutphen
•    Historische Atlas, 1904 Thieme, Zutphen (1e druk)
•    De Merchant Adventurers in de Nederlanden, 1905 Nijhoff, Den Haag
•    Uit den patriottentijd, 1908 Brusse, Rotterdam
•    Algemeene Geschiedenis der stad Rotterdam, 1909 Nevens, Rotterdam
•    De Rotterdamse handel in vroeger dagen, 1909 Nevens, Rotterdam
•    Het oorlogsspook en de 46 miljoen, 1910 Nederlandse Kiosken Maatschappij, Rotterdam
•    Handelsaardrijkskunde, 1910 Delwel, Den Haag
•    Onze schuttervendels en schutterijen, 1910 Van Stockum, Den Haag
•    Levensbericht van Gerrit van Rijn, 1913 Brill, Leiden
•    Een eeuw van vooruitgang, 1913 Leeuwarder Courant, Leeuwarden
•    De Nederlandsche Handelmaatschappij, 1914 Iepenbuur, Amsterdam
•    Geografische schetsen van oorlogstooneelen, 1915 Thieme, Zutphen
•    Engeland en de Verenigde Staten, 1916 Hollandia, Baarn
•    De geschiedenis van het Amerikaansche Volk, 1918 Thieme, Zutphen
•    Historische atlas, 1922 Thieme, Zutphen (2e druk)
•    Nederland en de Indiën, 1923 Thieme, Zutphen
•    Geschiedenis van handel en bedrijf, 1925 Wolters, Groningen
•    Ons vaderland onder Koningin Wilhelmina, 1927 Thieme, Zutphen 

  • Hendrik Jan van Lummel (1815 - 1877)

Hendrik Jan van Lummel  was een Nederlands onderwijzer, tekenaar en schrijver. Hendrik Jan was een zoon van de onderwijzer en huisschilder Hendrik van Lummel en Grietje Spijker. Hij trouwde op 30 november 1840 te Amersfoort met Maria Elisabeth Vergeer. Er werden elf kinderen geboren, negen zoons en twee dochters. Drie kinderen overleden op jonge leeftijd. Vier van zijn zoons waren later als onderwijzer werkzaam. De vader van Hendrik Jan van Lummel was schoolmeester aan de Hervormde Diaconieschool in Amersfoort.

Op zestienjarige leeftijd begon Hendrik Jan zijn loopbaan als hulponderwijzer. Acht jaar later werd hij benoemd tot hoofd van de openbare lagere school in Houten en in 1848 volgde een benoeming tot hoofdonderwijzer aan de vierde hervormde diaconieschool aan de Springweg in de stad Utrecht. Van Lummel was vaderlandslievend en werkte vanuit een protestantse visie. Deze beide elementen zijn ruim in zijn vele publicaties terug te vinden. Als jarenlang lid van de 'Vereniging voor het Christelijk Nationaal Schoolonderwijs' speelde Van Lummel een belangrijke rol in de samenstelling van nieuwe schoolboekjes. Daarnaast was hij een tegenstander van het openbaar onderwijs en was als voorstander van christelijk onderwijs tegen banden met de overheid. Ook dienden volgens hem christelijke onderwijzers zich te onthouden van politieke activiteiten.

Buiten zijn artikelen in diverse tijdschriften maakte Van Lummel echter vooral naam met zijn schoolplaten. In totaal maakte Van Lummel ruim 150 platen. Hij tekende zelf de platen en schreef de handleidingen erbij:

  • Serie 'Bijbelse platen tot recht begrip der gewijde geschiedenis' (1864)

  • Reeks van 48 schoolplaten onder de titel "Platenserie voor het aanschouwings-onderwijs" (1857)

  • Een tweede reeks van 35 platen, die in 1862 verscheen.

De platen behandelden de thema's:  'In en om ons huis''Landbouw en veeteelt' ; 'In de dierenwereld' ; 'Handel en bedrijf'.

Naast artikelen in tijdschriften, schoolboekjes en schoolplaten schreef Van Lummel ook jeugdboeken, die tot ver na zijn overlijden werden uitgegeven, w.o.:

    - De smidsgezel van Utrecht

    - De bijlhouwer van Utrecht

    - De hopmansvrouw van Utrecht

Hendrik Jan van Lummel verdient een ereplaats in de geschiedenis van ons onderwijs. Hij was de eerste Nederlander, die schoolplaten tekende en uitgaf. Hij was een belangrijke talentvolle onderwijzer, een pionier op het gebied van aanschouwelijk onderwijs, hoewel hij zelf het gebruik van de platen 'aanschouwingsonderwijs' noemde.

  • Menno van Meeteren Brouwer (1882 - 1974)

Menno Simon Jacobus van Meeteren Brouwer, die zijn hele leven zijn werk signeerde met Menno, werd op 11 oktober 1882 geboren in Zwolle. Toen hij tien jaar oud was, verhuisden zijn ouders – zijn vader was notaris – naar Den Haag. Daar bezocht hij de Academie voor Beeldende Kunsten. Zijn ongewoon talent trok spoedig aandacht en bewondering. Na een jaar Kunstnijverheidsschool in Haarlem vertrok Menno naar de Academie te Amsterdam, die toen onder leiding stond van de veelgeprezen Aug. Allebé.

In Amsterdam kreeg hij les van o.a. Dupont, Max van Waay en Six. Hij leerde hier ook gedegen de kunst van het portretteren. Na zijn studie vestigde Menno zich als portretschilder en als illustrator in Den Haag. Dit leverde niet de inkomsten op die hij ervan verwachtte. Daarom volgde hij het voorbeeld van zijn broer en zocht zijn heil in Nederlands-Indië. In 1910 vertrok hij. Na een kort verblijf op Sumatra, waar zijn broer woonde, kwam Menno op Java terecht, waar hij na enige tijd in contact kwam met Karel Wijnands, hoofdredacteur van het Indische 'Nieuws van de Dag'. Menno overtuigde Wijnands van het nut van een geïllustreerde krant. Samen vormden Wijnands, met zijn welversneden pen, en Menno, met zijn vaardige teken-stift, een duo dat zijn gelijke onder de tropenzon niet kende.
Later werkte Menno ook samen met Jan Feith, o.a. voor het blad 'Indische Post'. In Indië legde Menno zich verder toe op het maken van politieke prenten, die meestal amusant en nooit grof waren. Daarnaast verbeeldde hij vaak het alledaagse leven van de inlandse bevolking.

Elf jaar lang zwierf Menno al tekenend en schilderend door Java, Sumatra en Bali tot hij in 1921 op doktersadvies Indië moest verlaten. In Nederland vestigde hij zich in Rijswijk. Hier werd zijn naam steeds bekender, meer en meer orders vloeiden hem in zijn studio in Rijswijk toe en langzamerhand werd hij één der voornaamste illustratoren van uitgaven over Indië.
Voor uitgeverij Noordhoff schilderde hij de schoolplaten van de serie ‘Aardrijkskundige wandplaten van Nederlands Oost-Indië’. Bijzonder artistiek zijn zijn illustraties voor het ‘Nederlandsch Leesboek voor de Christelijke Scholen, nevenserie’, samengesteld door D. Wouters en W.G. van de Hulst. Ook historisch werk deed hij veel. In 1937 kwam Menno in contact met Meinema, uitgever van zondagsschoolboekjes te Delft. Zijn eerste illustratie-opdracht voor Meinema was ‘De jongens van de A-club’ van E. van Beek, dat in Indië speelde. Ook zeer bekende kinderboeken werden door Menno geïllustreerd, zoals ‘Met Riebeek naar de Kaap’, door Hugo Kingman en ‘Om de Zuid naar de Oost’, door Joh. Hulzen. Verder maakte hij de prenten voor ‘Onze Indische geschiedenis’, ook van Van Hulzen, uitgegeven door Kok (1941). Tevens illustreerde hij de boekjes van H. te Merwe en P. de Zeeuw JGzn.
Menno overleed op 11 juli 1974 op 91-jarige leeftijd. In het Rijswijks museum hangt nog werk van Menno.

Rien Poortvliet, de tekenende verteller (1932 – 1995) 

Rien Poortvliet was een ´tekenende verteller´. Een man die geheel op eigen wijze en volledig autodidact decennia lang, zeer veel succes heeft gehad met zijn manier van schilderen en aquarelleren. Poortvliet kon als geen ander gewoon de natuur in stappen, lekker wandelen en daar dan situaties zien die hij dan later, wellicht naar aanleiding van een simpele schets, tot een hecht en creatief hoogstaand werk maakte. Ook kon hij zich meer dan wie dan ook verplaatsen in situaties die zich vroeger moeten hebben voor gedaan. Want als je naar enkele van zijn boeken kijkt, zoals ´Op het tuinpad van mijn vaderen…´ en ´Hij was een van ons …´ dan is hij daar natuurlijk niet bij geweest en heeft dat niet meegemaakt, maar geeft de aandachtige lezer én aandachtige kijker wel een blik in die tijd van weleer. Dat moet een gave zijn, dat kan je je niet aanleren.

Ook neemt Poortvliet die mensen die interesse hebben, mee naar tijden zoals deze nog maar net achter ons liggen. Hij trok veel door het land en schilderde dan situaties die als een herinnering op een ieders netvlies komen. Zoals het gedrag van mensen, net voor en net na de oorlog en dat met name in de christelijke gebieden, zijn bakermat. En die soms toch anders omgingen met de medemens. Bij voorbeeld het neerleggen van stro voor een huis waar een overledene lag, of het gedrag in een kerk, het luisteren naar een preek, etc. Misschien kunnen we er van leren !

Kennis van zaken hebben en als een ´tekenende verteller´ door de wereld reizen dat was één van zijn sterke punten, hij liet je eigenlijk situaties zien die je was vergeten en die nu weer boven komen drijven. Maar hij was ook een meester in het tonen van de mimiek van een man of vrouw en de oogopslag daarvan. Tenslotte zijn ´ogen´ heel belangrijk in een schilderij of aquarel.

Een speciale plaats moet natuurlijk zijn liefde voor de natuur hebben. Poortvliet was een meester in het tonen van het leven dat er heerste in een bos, op een weiland, in het agrarische land en natuurlijk tijdens de jacht. En dan waren er natuurlijk de Kabouters, een onderwerp dat vele kanten kent en daardoor ook vele manieren van uitleggen en beleven herbergt. Maar één ding staat vast : de Kabouters van Poortvliet hebben wel heel veel meegemaakt en zijn een uitdaging voor mensen die de gedachte achter deze mannetjes en vrouwtjes willen uitdragen en continueren bij een volgende generatie, wat zij hebben wel heel veel meegemaakt en geven veel stof tot vertellen en voorlezen uit deze boeken van Poortvliet. Het Rien Poortvlietmuseum heeft er een speciale Kabouter Wonder Wereld mee ingericht.

Ook het schilderen en uitbeelden van oude situaties in straten, woongebieden en sloten was één van zijn sterke punten, zoals Keesje Bok in Ouddorp, of het ´Blauwe huis´ in dat zelfde dorp. Maar ook de rituelen die in bepaalde dorpen heersten en de kleding daaromtrent niet te vergeten. Maar ja, als je zoveel getekend en geschilderd hebt, dan schiet elke uitleg te kort en daar hebben we een museum voor op het natuureiland Tiengemeten en niet te vergeten natuurlijk zijn boeken.

Rien Poortvliet´s volledige oeuvre !
Poortvliet heeft ongeveer een 25 tal boeken geschreven en gemaakt, die in zeer vele talen zijn verschenen. Eigenlijk te veel om op te noemen, dus dat doen we dan ook maar niet. Maar het moet toch een goede beleving zijn, dat als je – als tekenaar, of als eega of als kind van – de wetenschap hebt dat er bijvoorbeeld heel veel kinderen en volwassenen in China, Frankrijk, Amerika om wat te noemen, hebben genoten van deze boeken, en dat dat een geweldig erfgoed is. Gelukkig is alles bewaard gebleven en men kan nog dagelijks genieten van zijn werk.

Rien Poortvliet´s loopbaan en sprong in het ´diepe´ !
Poortvliet startte na zijn militaire dienstplicht bij het reclamebureau van Unilever en heeft daar visueel een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van deze multinational door het ontwerpen en verder uitwerken van diverse verpakkingen van bekende, nu nog hedendaags bekende producten. Na enkele jaren werkzaam geweest te zijn bij dat reclamebureau, stapte hij over naar het ´voor zich zelf werken´ en heeft vooral in die beginperiode veel geïllustreerd voor bekende Nederlandse schrijvers zoals Wil Huygen, Jaap ter Haar, Leonard Roggeveen en natuurlijk Godfried Bomans. Rond 1972 begon hij met het samenstellen van zijn eigen boeken, de eerste luidde ´Jachttekeningen´ en er volgden nog heel veel boeken.

Rien Poortvliet´s roots en het leven als een bekend persoon.
Poortvliet werd geboren op 7 augustus 1932 als oudste zoon van een stucadoor in Schiedam en na de middelbare school werd het voor hem dus hard werken in de reclamewereld, mede omdat hij toch wel snel veel tekenaanleg etaleerde en andere mensen toen heeft overtuigd van die gave. Ook het geloof loopt als een rode draad door zijn leven en heeft er voor gezorgd dat hij dat in volle overtuiging kon uitdragen in zijn boeken. Maar al na gelang zijn succes werd Poortvliet steeds populairder, zo was hij een graag geziene gast op televisie o.m. bij Willem Duys en was tevens panellid van spelprogramma´s op televisie. Ook was hij bekend met de Koninklijke familie en heeft veel tijd door gemaakt met de jacht in aanwezig-heid van prins Bernhard.

Rien Poortvliet is echter op zeer jonge leeftijd overleden, 15 september 1995 te Soest. Slechts 63 jaar oud.

In 2016 is het werk van Rien Poortvliet het thema van het ZandsculpturenFestijn in Garderen.


  • Charles Rochussen (1814 - 1894) 

Charles Rochussen was een Rotterdams kunstenaar en ontwerper.
Charles Rochussen kwam uit een welgestelde familie. Hij was een zoon van de zeep- en zoutfabrikant Hendrik Rochussen, een verzamelaar van kunst en oudheden, en Judith Bethlemine Charlotte Hubert. Zijn broer Henri (1812-1889) was eveneens schilder en tekenaar. Aanvankelijk voor een carrière in de handel bestemd, volgde Charles Rochussen zijn opleiding aan de academie in Den Haag. Na een lange periode van werken in Amsterdam (van 1849 tot 1869) keerde hij terug naar Rotterdam. In het negentiende-eeuwse Rotterdam was Rochussen een toonaangevende persoonlijkheid. De Rotterdamse notabele was zowel kunstenaar en ontwerper (van bijvoorbeeld historische optochten) als bestuurder van de Rotterdamse kunstacademie en diverse organisaties op cultureel gebied.
Rochussen schilderde vooral veel taferelen uit de vaderlandse geschiedenis. In de eerste helft van de negentiende eeuw stonden deze historieschilderingen in hoog aanzien. Kunst moest lijken op die uit de Gouden Eeuw en een verhaal vertellen, het liefst over gebeurtenissen uit de Tachtigjarige Oorlog. Kunst, zo wordt nog wel eens verteld, bekeek men in die tijd met de oren. Tientallen jaren heeft men de geschiedenis gezien zoals Rochussen deze aan het doek toevertrouwde. Later vonden velen hem echter te modern worden. Hij ging wat losser schilderen, meer in de trant van het opkomend impressionisme. Rochussen leefde dan ook op het breekpunt van twee tijdperken: de periode die zijn waarden aan het verleden ontleende en de tijd waarin de kunst zich van de oude tradities probeerde te bevrijden. Charles Rochussen, die ongehuwd bleef, overleed op 80-jarige leeftijd in 1894 en is begraven op de Algemene Begraafplaats Crooswijk.
In het Rotterdamse wijk Dijkzigt is er een weg naar Charles Rochussen vernoemd: de Rochussenstraat. 

  • Rein Stuurman (1900 – 1984)

Rein Stuurman was een Nederlands tekenaar, schilder, aquarellist, houtgraveur, beeldhouwer en boekbandontwerper.
Na zijn HBS tijd ging hij op kantoor werken. Oorspronkelijk leerde hij zichzelf tekenen en schilderen. Na een opleiding aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam gevolgd te hebben, besloot hij zijn kantoorbaan op te zeggen en zelfstandig kunstenaar te worden. Hij ging vervolgens schoolboeken, kalenders en tijdschriften illustreren. Zijn tekeningen zijn te zien in 142 kinderboeken, o.a. de biologiemethode "Waarnemen en doen".

Stuurman is echter vooral bekend geworden door zijn illustraties in het boek Zien is kennen!, een uiterst handzame vogeldetermineergids van N. Binsbergen en D. Mooij uit 1937, waarin 360 aquarellen worden getoond. Het boekje met de drukknoopsluiting was heel lang hét naslagwerk voor vogels. Na deze gids werd er ongeveer geen vogelboek meer uitgegeven zonder de illustraties van Stuurman die daarmee een van de belangrijkste vogelillustrators van Nederland werd. Zo illustreerde hij voor Jac. P. Thijsse de 4e druk van Het vogelboekje met 8 gekleurde platen en vele  pentekeningen. In 1969 werden zijn aquarellen samen met postume illustraties van Theo van Hoytema en Jan Gerard Keulemans gebruikt voor de vernieuwde 6e druk van Het Vogeljaar, met de oorspronkelijke tekst van Thijsse uit 1904.
Daarnaast maakte Stuurman met natuurkenner Rinke Tolman een aantal plaatjesalbums voor koffiebranderij Kanis & Gunnink.
Stuurman overleed in het Rosa Spierhuis te Laren.

  • Jaap Vegter (1934-2003)

De Nederlandse striptekenaar en cartoonist Jaap Vegter werd in juli 1934 geboren in Voorburg. Hij groeide op in een gereformeerd milieu. Vegter bezocht het Zandvliet Lyceum in Den Haag en de tekenacademie.


Strips en spotprenten
Jaap Vegter werkte voor een groot aantal bladen waaronder de dagbladen 'De Tijd' en de 'Haagse Courant', waarvoor hij spotprenten maakte over de lokale politiek.

Vrij Nederland
Jaap Vegter werkte 25 jaar voor Vrij Nederland. Sinds 1977 tekende Vegter elke week een strip, waarin de landelijke politiek aan de orde kwamen. In tegenstelling tot zijn collega's, die zich meer richtten op de actualiteit, kwamen in de strips van Jaap Vegter voor Vrij Nederland vooral de achterliggende tendensen aan bod. Hij tekende een eigen wereld, met eigen figuren, waarin de politiek toch vlijmscherp aan de orde kwam.
Zelf beschouwde Jaap Vegter zich niet als een politiek tekenaar, maar als een analyticus, die de relaties binnen Nederland in kaart bracht.
Jaap Vegter werkte ook van tijd tot tijd aan commerciële opdrachten, w.o. het illustreren van de taalmethode ‘De Taaltuin’

Politiek in prent
Jaap Vegter overleed in januari 2003 op 70-jarige leeftijd aan een hartaanval tijdens de opening van de tentoonstelling  'Politiek in prent' in het Haagse perscentrum Nieuwspoort.

  • Jan Voerman Jr. ( 1890 - 1976)

Jan Voerman Junior werd op 23 januari 1890 in Hattem geboren. Als kind werd hij al gefascineerd door de wereld van planten en insecten. Hij verzamelde schelpen, mossen, torretjes en daarmee componeerde hij zijn eigen stilleven. Dit deed hij niet om ze te tekenen, maar om ze te kunnen bestuderen. Zo ontwikkelde hij al heel jong het “Zien”. Zijn vader leerde hem werken met waterverf, maar ook met olieverf.

In 1905, dus als vijftienjarige, kreeg hij zijn eerste officiële opdracht. Grootvader Verkade vroeg hem of hij tekeningen kon maken voor de natuuralbums, die de firma Verkade uit wilde geven. De teksten werden verzorgd door Jac.P.Thijsse . Jan Junior moest samenwerken met de bekende tekenaars Wenckenbach en Van Oort. Het was eigenlijk de bedoeling dat Voerman Senior deze opdracht zou krijgen, maar die zag niets in zo’n samenwerkings-verband. Hij zei: “Vraag dat maar aan Jan. Die kan dat veel beter. Laat hij de kleine wereld maar maken en laat mij de hoge luchten”. Zo begon de relatie van Voerman Junior met de “Verkade albums”.Het zou een langdurige samenwerking worden. Tussen 1906 en 1909 verschenen de albums “Lente”, “Zomer”, “Herfst”, en “Winter”. Tot 1939 heeft hij meegewerkt aan vijfentwintig albums. De oorlog maakte er een einde aan. Dit gaf hem de mogelijkheid om zich nu te wijden aan zijn grote liefde: schilderen in olieverf.

Op advies van de kunstpaedagoog H.P. Bremmer gaat Jan naar de Kunst Academie in Den Haag en volgt daar de opleiding lithograferen. Bremmer had dit goed gezien: hij is inderdaad een groot lithograaf geworden. In 1923 trouwde hij met Hetty Mansholt. In Overveen, waar hij enige tijd woonde, vormden de duinen een ideaal tekengebied voor hem. In Overveen woonde ook Anton Pieck. Beiden waren in die tijd met etsen bezig en zo bestaat er nog een ets van Pieck, die hij aan Voerman heeft opgedragen. In 1928 verhuist het gezin Voerman naar Laren. Daar wonen ze enkele jaren in het voormalige huis en atelier van de beeldhouwer Mendes da Costa.

In 1932 laat Voerman een huis in Blaricum bouwen. In dat Blaricumse atelier maakte hij veel illustraties voor exportcatalogi voor bloembollen. Daarnaast heeft hij veel kalenders gemaakt, sommige in opdracht van de Bondsspaarbank, maar ook wel in eigen beheer. Hier ontstaan ook zijn prachtige litho’s. Toen de kleurenfotografie opkwam en de drukprocédé’s verbeterd werden, kreeg hij minder opdrachten. Hoewel hij dit werk nooit minderwaardig gevonden heeft, kon hij zich nu wijden aan zijn grote liefde: schilderen in olieverf. Zijn liefde voor al wat leeft, was zichtbaar in zijn werk. Zijn vader stond in de traditie van de zeventiende-eeuwse landschapschilders. De wijze waarop Voerman Junior de schoonheid van het verval weergeeft, doet ook denken aan de zeventiende-eeuwse meesters, bijvoorbeeld “de Asperges” van Adriaen Coorte in het Rijksmuseum. In de zeventiende eeuw verwees een aangestoken vrucht echter naar de vergankelijkheid van het bestaan. Voerman verwees naar de schoonheid van heel de natuur, inclusief de schoonheid van het verval. Ook de worm-stekige appel en de aangevreten rode kool schilderde hij liefdevol en niet als Vanitassymbool.

In een interview heeft Voerman eens gezegd: “Ik ben geen man van woorden, ik ben een man van zien.” Het is een voorrecht om door de ogen van Voerman te kijken. De zoon van de IJsselschilder is zo zijn eigen weg gegaan. Al heeft hij altijd goede kritieken op zijn tentoon-stellingen gekregen, toch heeft hij lang in de schaduw van zijn vader gestaan. Daar is nu echter verandering in gekomen. Junior is niet langer alleen maar de man van de Verkade-paatjes. Hij is een veelzijdig kunstenaar, zowel op grafisch als op picturaal gebied. Met zijn vader heeft hij gemeen de betrokkenheid, ja bijna vereenzelving met het onderwerp. Senior:”Die wolk is in werkelijkheid niet zo. Zo ben ik van binnen”. Junior:”Als ik een plant teken, ben ik zelf die plant. Het moet nog levend worden.” Onder zijn handen ging het ook leven.

  • Anne de Vries (1904-1964) 

Anne de Vries, de schrijver van onder andere "Bartje" en "Hilde", was een van de weinigen in het Nederlandse taalgebied die van zijn auteurschap kon leven. Van zijn boeken zijn er honderdduizenden verkocht. Ook zijn er veel vertalingen van zijn werk verschenen. Momenteel schijnt hij wat uit het zicht te zijn geraakt. Dat neemt niet weg dat het alleszins de moeite waard is zijn boeken te lezen.

Anne de Vries werd op 22 mei 1904 geboren, niet ver van de Drentse hoofdstad Assen. In die plaats bezoekt hij de Rijksnormaalschool, een opleidingsinstituut voor onderwijzer. Van 1923 tot 1936 is hij onderwijzer aan het blindeninstituut Bartimeüs in Zeist. Daarna geeft hij les aan een school voor buitengewoon onderwijs te Ermelo. Tijdens de oorlog is hij actief in het verzet. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag wordt hem door het Drents Genootschap een beeldje aangeboden van Bartje, de held van zijn meestgelezen boek en krijgt hij het ereburgerschap van de stad Assen. Dit beeldje stond aanvankelijk op het marktplein in Assen. Nadat het diverse keren beschadigd was, is het origineel overgeplaatst naar de hal van het gemeentehuis en siert een replica het marktplein.

Anne de Vries is overleden te Zeist op 29 november 1964.

Zijn werk 

In 1934 verschijnt "Jongens van de straat", een vrijwel onbekend gebleven boek.
In 1935 wordt "Bartje" uitgegeven, zijn grote succes. In één jaar tijd werden er bijna 100.000 exemplaren van verkocht. Tevens verscheen het in veel vertalingen: Frans, Duits, Tsjechisch, Deens, Noors en Zweeds. "Bartje" kunnen we zien als streekroman; het dialect van Drente en de vele Drentse gebruiken die in het boek voorkomen, pleiten voor dit standpunt. Niet minder kunnen we het zien als en sociale roman; de verhouding tussen de onmondige boerenknechts en hun meesters, de werkloosheid en de schrijnende armoede worden door de schrijver onverbloemd weergegeven. Ook zouden we het een psychologische roman kunnen noemen. We zien Bartje opgroeien van "pork" tot beginnend tiener. Het kinderlijke wereldbeeld wordt zuiver beschreven, evenals de liefde van Bartje voor zijn moeder en de ontluikende belangstelling voor het andere geslacht.


In 1936 komt "Verhalen uit het land van Bartje" op de markt.
In 1939 wordt "Hilde" uitgegeven. Eén van de beste boeken van Anne de Vries. Ook deze roman kunnen we, evenals Bartje tot de genres streekroman, psychologische roman en sociale roman rekenen. Dit boek is eveneens in veel talen vertaald. Aan "Hilde" heeft de schrijver zijn leven te danken. Zie hieronder bij anekdotes.

Het vervolg op "Bartje", namelijk "Bartje zoekt het geluk" verschijnt in 1940. Qua niveau blijft dit boek achter bij zijn illustere voorganger.
In 1948 komt de volgende "bestseller", "De levensroman van Johannes Post". De geschiedenis van een Drentse boer, die tijdens de oorlog in het verzet actief was en door de bezetter werd doodgeschoten. In 1964 is door Prins Bernhard, als postuum eerbetoon, de Johannes Postkazerne geopend.

"Wij leven maar eens" verschijnt in 1951.

In 1952 komt zijn verzetsroman "Reis door de nacht" in de winkel, geschreven op verzoek van de Stichting 1940-1945. Het boek is bedoeld voor de oudere jeugd en bevat de volgende delen:
1.    De duisternis in
2.    De storm steekt op
3.    Ochtendgloren
4.    De nieuwe dag

De schrijver is er in geslaagd om in dit boek alle valse oorlogsromantiek te omzeilen. Hij beschrijft het leven van alle dag tijdens de bezettingsjaren, maar ook de harde realiteit van het verzetswerk.

In 1960 komt de uitgave van "De man in de jachthut".

Niet alleen door zijn romans is Anne de Vries bekend geworden, ook de twee delen "Oude Testament" en "Nieuwe Testament", de bijbelse geschiedenis voor kinderen heeft een breed lezerspubliek (gehad). Het taalgebruik in deze boeken is hier en daar van een weergaloze schoonheid. Ook verwierf hij enige bekendheid met zijn "Kleuterbijbel".

Voor de (christelijke) lagere scholen schrijft hij (in 1939 is hij daarmee begonnen) de tiendelige serie "Jaap en Gerdientje". Een reeks leesboekjes die vanaf de tweede tot en met de zesde klas gebruikt werden. Hele volksstammen zijn met deze boekjes groot geworden.

In 1952 gaat De Vries op verzoek van de Nederlandse regering naar Suriname om daar het leesonderwijs te herzien. De kinderen daar leerden lezen met boekjes die geheel geënt waren op de Nederlandse situatie. In de tropische zon las men daar op school over sneeuw-ballengevechten en schaatswedstrijden. Hij paste het leesonderwijs aan. De Panokko-serie is hiervan een goed voorbeeld.
Anekdotes
Anne de Vries heeft, zoals gezegd, zijn leven te danken aan zijn boek "Hilde". In het vroege voorjaar van 1945 werd hij gevangen genomen door de Duitsers omdat hij in het verzet zat. Hij werd, tezamen met de gehele verzetsgroep, ter dood veroordeeld. Toen echter bij een verhoor door een S.D.-officier aan het licht kwam dat hij de schrijver was van het boek "Hilde", evenals zoveel van zijn werk in het Duits vertaald, werd hij vrijgesproken: iemand die een dergelijk boek kon schrijven, kon geen terrorist zijn!
Begin jaren zestig verscheen in een landelijk ochtendblad een "in memoriam" .Anne de Vries zou overleden zijn. Een volijverige journalist, die de vorige avond in het Dagblad van het Noorden een overlijdensadvertentie had gelezen van ene Anne de Vries. legde gelijk de link naar de beroemde schrijver en plukte het "in memoriam" uit de kast (net zoals van veel bekende Nederlanders al kant en klaar voor publicatie, mocht dat nodig zijn), voegde de overlijdensdatum toe en liet het in de krant opnemen. Jammer voor de journalist, maar Anne de Vries heeft het artikel zelf zitten lezen. Of de journalist er alleen met een simpele berisping is afgekomen, is niet bekend .

  • Ludwig Willem Reymert Wenckebach (1860 – 1937)

Ludwig Willem Reymert Wenckebach (1860 – 1937) was een Nederlands kunstschilder, boekbandontwerper en graficus. Zijn vader was Eduard Wenckebach, een grondlegger van de Nederlandse telegrafie, zijn moeder was Maria Geertruida Elisabeth Cornelissen. Hij was een broer van de Nederlandse arts Karel Frederik Wenckebach en van de Directeur Staatsmijnen Henri Johan Eduard en oom en leermeester van de beeldhouwer en kunstschilder Oswald Wenckebach.

Hij volgde aanvankelijk een opleiding voor tuinarchitect op de Tuinbouwschool Linnaeus in Amsterdam en werd daarna leerling van schilder D.P. van Lokhorst (1848-1893) in Utrecht van 1878 tot 1879 en van de zeeschilder Jacob Eduard van Heemskerck van Beest. Later werd hij pensionnaire van koning Willem III. In 1935 werd hij benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. Onder zijn eigen leerlingen telde hij: Rie de Balbian Verster-Bolderhey, Frans Baljon, Johan Briedé, Johan Jacobs, Marie Jorissen-Cox, Johannes Josseaud, Kees Laan, Jan Harm Oostendorp en zijn neef Oswald Wenckebach. Ludwig heeft vele pentekeningen gemaakt van Oud-Amsterdamse stadsgezichten, die als etsen werden gepubliceerd door het Amsterdamse dagblad De Courant/Nieuws van de Dag en daarna vele malen opnieuw uitgegeven. Aan deze krant was hij vanaf 1886 verbonden als medewerker. Hij gaf ook les aan de Kunstnijverheidsschool te Haarlem, waar Oswald, de zoon van zijn broer, nog een paar jaar tekenles van hem kreeg.Veel van zijn tekeningen zijn later in boekvorm verschenen.

Hij was een gevraagd boekbandontwerper, waaronder die van Een lent van Vaerzen, Eline Vere en Orchideeën van Couperus; ook heeft hij vele illustraties gemaakt bij kinderboeken en voor kalenders. Hij maakte bovendien illustraties voor het kindermaandblad Ons Thuis van Henriëtte Dietz en Katharina Leopold. Ten slotte ontwierp hij posters en ex-librissen. Bekende en baanbrekende kinderboekillustraties zijn onder andere: 'Kijkjes in de plantenwereld', 'Notenkraker en Muizenkoning', 'Hoe Klein-Knoelie onder de menschen kwam', 'Klaproosje en Korenbloempje' en 'In de muizenwereld'. Zo verzorgde hij veel banden en tekeningen voor de Utrechtse uitgeverij J.L.Beijers, de drukkerij Roeloffzen en Hübner (waarvan hij lange tijd de artistiek leider was) en de uitgeverij L.J. Veen. Hij tekende en schilderde voornamelijk in de trant van de Haagse school. Veel schilderde hij ook in de Hollandse duinen (bijvoorbeeld bij Schoorl en op Texel), en verder bij Wolfheze en in Drenthe. Hij was o.a. bevriend met Anthon van Rappard, Hendrik Petrus Berlage en Antoon Derkinderen.

Het meest bekend is hij waarschijnlijk echter gebleven door zijn pentekeningen en boekbandontwerpen voor de negen albums en de aquarellen voor de inplakplaatjes van de "Verkade-albums", die hij op zijn tochten samen met Jac. P. Thijsse en andere schilders zoals Jan Voerman jr. maakte, bijv. voor het album Texel en voor het album Het Naardermeer. Voor dat laatste maakte hij ook het omslag.

Voor de schoolplatenserie “Nederlandsche Landschappen, aardrijkskundige wandplaten van Nederland” (uitg. P. Noordhoff) schilderde hij enkele platen, w.o. “Duinlandschap bij Schoorl” en  “Aan het strand”.

 

  • D. Wouters (1876-1955)

Tussen 1895 en 1935 was binnen het groeiende protestants-christelijk onderwijs D. (Douwe) Wouters een interessante en vernieuwende figuur. Hij werkte als onderwijzer, onderwijspedagoog, onderwijs-journalist, was redacteur van meerdere bladen en geliefd om zijn constante strijd voor verbetering en vernieuwing van het onderwijs. Maar hij werd ook genegeerd en zelfs gehaat om zijn weinig flexibele, moeilijke karakter.

Wouters werd geboren op 4 augustus 1876 te Bolsward. Tot 1906 werkte hij op meerdere plekken als onderwijzer, waarna hij hoofd van de Christelijke school te Blokzijl werd. In 1909 verruilde hij deze functie voor Hees bij Soest. Daar kreeg hij in 1922 een ernstig auto-ongeluk, waarbij zijn eerste vrouw omkwam. In hetzelfde jaar werd hij afgekeurd om les te geven. Maar dat betekende niet, dat zijn invloed op het onderwijs verdween. Hij heeft daarna op vele terreinen gestreden voor verbetering en vernieuwing van het onderwijs. Wouters vond kunstzinnig geïllustreerde schoolboekjes van groot belang. Dankzij zijn invloed en doorzettingsvermogen verschenen er in 1917 de eerste geheel in kleur geïllustreerde schoolleesboekjes ten behoeve van christelijke scholen, die daarmee voorop liepen.

In 1913 verscheen zijn succesvolle boek "Over het illustreren van leesboeken voor kinderen”. Zonder aanzien des persoons geeft Wouters daarin zijn mening over illustraties in het schoolboek. De illustraties van W.K. de Bruin en C. Jetses vindt hij een verademing met wat er eerder geproduceerd werd. Maar toch, bij Jetses ziet Wouters steeds weer dezelfde figuurtjes terugkomen. Hij schrijft daarover: “Het is alsof Jetses zijn oude tekeningetjes verknipt en ze anders gecombineerd aan elkaar plakt”, m.a.w. vele illustratoren kopiëren zich door de jaren heen zelf en daardoor wordt hun werk monotoon. De beste illustratoren zijn voor hem: Jan Sluijters, de jonge Rie Cramer en vooral Tjeerd Bottema, die hij beschouwt als een ideaal-illustrator. 

Van 1912 tot 1935 is Wouters adviseur van uitge-verij Noordhoff op het gebied van onderwijs-uitgaven. Hij werkte er als begeleider/redacteur van auteurs die leesboekjes voor de christelijke scholen schreven. Dat waren niet de minsten, onder hen de gerenommeerde auteur W.G. van de Hulst en de aan het begin van zijn carrière staande Anne de Vries. De naam D. Wouters verscheen naast deze sterauteurs als co-auteur op menig schoolboekje, hoewel zijn aandeel zich in bijna alle gevallen beperkte tot het begeleiden van de auteurs. In de periode tot 1935 was Wouters een gekende vernieuwer van het onderwijs. Naast de vele series schoolboekjes voor de lagere school (‘Vrij en Blij’, ‘Voor allen wat..’) stelde hij ook uitgebreide bundels samen voor het voortgezet onderwijs. Wouters was de koning van de bloemlezingen. 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot Wouters zich aan bij de NSB. Wat hierbij meegespeeld zal hebben, was zijn grote haat tegen de Engelsen, nog voortkomend uit de Boerenoorlogen. Na de oorlog kreeg Wouters een publicatieverbod van vijf jaar opgelegd. 

Wouters stierf op 8 april 1955 in Zeist op 78-jarige leeftijd. Wouters wordt beschouwd als een Belangrijke vernieuwer van de leescultuur op de scholen. Dat bij die leescultuur, vooral bij jonge kinderen, mooi tekenwerk, goede illustraties hoorden, stond bij hem als een paal boven water.

(samenvatting van artikel van Richard van Schoonderwoerd in het tijdschrift “LESSEN” : 13e jaargang, nummer 2, winter 2018)


  • P. de Zeeuw JGzn. (1890 – 1968)

Afkomst

Pieter de Zeeuw werd op 7 maart 1890 in Rijsoord bij Ridderkerk geboren. Zijn vader had daar een vlasbedrijf. Zijn ouders waren gereformeerd, lid van de AR, en kregen naast Pieter nog tien kinderen, waarvan er twee vroeg zijn overleden. In die tijd was het Egyptische katoen in opkomst. Dat werd een zodanig ernstige concurrent voor de vlasboeren dat velen een ander bestaan zochten op te bouwen. Toen de vader van Pieter burgemeester van Ridderkerk kon worden, stopte ook hij met zijn bedrijf. Tot aan zijn dood bleef hij burgemeester. 
Vader wilde graag dat zijn kinderen zich zouden inzetten voor het christelijk onderwijs, dat tot 1920 niet gelijkgesteld was met het openbaar onderwijs, waardoor de geldelijke beloning vaak zeer laag was. 
Eén zoon – de oudste - voelde zich geroepen voor de klas te gaan staan: Pieter. Al op 14-jarige leeftijd ging hij hiervoor naar de Normaalschool, de toenmalige opleidingsschool voor onderwijzers. Al op zeer jonge leeftijd stond hij voor een klas met 40 leerlingen. Als kwekeling met akte verdiende hij honderd gulden per jaar voor de klas in Slikkerveer.

Rasverteller in het onderwijs

Achtereenvolgens gaf hij les in Giessendam, Barendrecht en Ridderkerk en vanaf 1918 in Nijkerk. In 1924 werd hij daar benoemd tot hoofd van de Gereformeerde school. Hij bleef dat tot zijn pensionering in september 1955. Hij bekleedde in deze woonplaats veel functies op kerkelijk en maatschappelijk gebied. 
Op school was hij een meesterverteller; kinderen konden ademloos luisteren naar de verhalen die de meester bedacht. Deze verhalen hield hij in zijn hoofd en later schreef hij ze op. Zo ontstonden veel van zijn jeugdboekjes. Voor hij de tekst, het ging daarbij meestal om historische verhalen, aan het papier toevertrouwde, pleegde hij nauwkeurig onderzoek naar de bronnen. 
Hij had daarvoor thuis een enorme bibliotheek tot zijn beschikking, werkelijk zijn het hele huis stond vol met boeken. 
Zijn voorkeur was om al vertellend zijn klas te boeien met verhalen uit de vaderlandse geschiedenis. 
De Zeeuw dichtte zichzelf als schrijver een belangrijke taak toe. In een  interview zei hij: ‘Een jeugdschrijver heeft een verantwoordelijke taak, want hij werkt niet in geringe mate mee aan de opvoeding van de kinderen, van ons volk dus. Zonder tot gepreek te vervallen mag hij vooral niet de geestelijke kant verwaarlozen. Hij schrijft voor jonge mensen met een eeuwigheidsbestemming. Een goed boek moet altijd een boodschap brengen. Het moet er vooral niet dik op liggen, maar de sfeer is hier bepalend. Is dat niet het geval dan geven we de kinderen stenen voor brood.’ 

Zijn boeken.

P. de Zeeuw werkte mee aan vele kindertijdschriften . Zo was hij jarenlang een succesvol redacteur van “Vrij en Blij”, het christelijk maandblad voor de jeugd. Veel van zijn verhalen verschenen eerst als vervolgverhaal in ‘Vrij en Blij’, zoals in de jaargang van 1952 het verhaal “Een Nijkerks meisje in Nieuw Nederland”.  Over het Oranjehuis schreef hij ongeveer 20 boeken, gericht op volwassenen. 
De Zeeuw schreef veel historische jeugdboeken over de Tachtigjarige Oorlog en de Reformatie in Europa. De meeste kinderboeken van P. de Zeeuw worden gerekend tot de zgn. zondagsschoolboekjes. De boekjes worden door velen herkend als kerstgeschenk op de lagere school en zondagsschool. Enkele titels: 'De horlogemaker van Genéve'; 'De kleermaker van North Nibley'; 'De schaapherder van Montcontour' (uitg. W.D. Meinema Delft)
Zijn grootste bekendheid bereikte hij door de kinderboeken , die uitgegeven werden bij uitgeverij G.B. van Goor uit Den Haag. Hier schoot hij in de roos met twee series: “Bonte Bloemen”, een serie leesboeken voor christelijke scholen in 12 delen èn de serie “Oud Goud, verhalen uit vroegere tijden opnieuw aan Neêrlands jeugd verteld door P. de Zeeuw J.Gzn.” 
De “Bonte Bloemen” vonden een plaatsje in zeer veel Nederlandse scholen en werden constant herdrukt. Er kwam zelfs een speciale Indische uitgave, “Indische Bloemen”, een serie leesboeken voor de Chr. Scholen in Nederlands Indië, die hij samenstelde met G. van Duinen, onderwijzer in Batavia.
De serie “Oud Goud” was ook een voltreffer en werd meerdere malen herdrukt. Hierin vertelde De Zeeuw op zijn manier en sterk bekort klassieke kinderboeken als: ‘De Hut van Oom Tom’; ‘Pinokkio’; ‘Gulliver’s reizen’; ‘Robinson Crusoë’ en vele andere. 
Zelf voegde hij nog 5 eigen werkjes aan de serie toe: ‘Paul Kruger’; ‘Michiel de Ruijter’; ‘Livingstone, de zwerver’; ‘De overwinning op Nova Zembla’; ‘Willem van Oranje’. 

Vele van zijn jeugdboeken zijn thans heruitgegeven door uitgeverij “De Ramshoorn” uit Goes.