Hoe het was in de klas - herinneringen komen boven

Straffen in de 20e eeuw

Het straffen in de 20e eeuw was niet te vergelijken met het straffen in de 18e en 19e eeuw. Toch blijkt het straffen nog wel de kenmerken te hebben van het strenge beleid van voor 1800.




















De kroontjespen

Toen de lei langzamerhand uit de schoollokalen verdween, deed de kroontjespen zijn intrede. Het schrijven werd bij velen een kunststukje: dun omhoog en dik naar beneden. Maar het schrijven met pen en inkt had ook nadelen. Er kwamen propjes in de inktpot, waardoor er vlekken ontstonden. Dat werd vaak weer bestraft. Ook werd de inktpot voor andere ondeugende zaken gebruikt. Hoe vaak werd de vlecht van het meisje, dat voor een jongen zat, niet in de inktpot geduwd? En wat te denken van jongens, die om half 4 gist in de inktpot deden?  Dat gist deed zijn werk wel, zodat de volgende ochtend de hele bank en de vloer onder de inkt zat. Er zijn zelfs verhalen bekend van carbid in de inktpot met alle gevolgen van dien.  De inktlap was een onmisbaar hulpmiddel in de school. Vooral een nieuwe inktlap, gemaakt door moeder van verschillende lapjes met een knoop in het midden, gaf menig schoolkind een gevoel van grote vreugde. En als je 's winters sneeuw in de inktpot deed, kon je zo mooi lichtblauw schrijven.  Tijdens het schrijven hoorde je in de klas het geluid van de pennen die op de bodem van het inktpotje tikten.  Ook hadden kinderen de gewoonte om tijdens het schrijven het schuifje van de inktpot steeds open en dicht te doen. De penhouders waren van hout en daar werd vaak hevig op gekauwd. Er waren kinderen, die de penhouder bijna geheel hadden 'opgegeten' , zodat ze alleen nog met het metalen busje schreven. Bij een nieuw schrift zat altijd een vloeiblad.  Op de eerste bladzijde van een nieuw schrift werd prachtig geschreven. Voordat er een nieuwe kroontjespen werd gebruikt, moest deze eerst worden natgemaakt in  de mond. Op veel scholen werd niet de kroontjespen gebruikt, maar een dunne bandschriftpen. 



Punten slijpen.

Puntenslijpen in de grote tafelpuntenslijper was mooi werk. Alleen slepen de kinderen te lang, zodat de punt afbrak en de machine het niet meer deed.  En als het potlood te klein werd, kon je hem ook aan de andere kant slijpen, totdat hij echt te klein werd en je niet meer kon draaien in de slijper.





Linkshandig schrijven

Tot in de jaren ’60 vroeg je als linkshandige om problemen. Schrijven deed je met rechts, of je dat nou kon of niet. Het waren dagen waarin ‘waarheden’ omtrent normaal en abnormaal er door onderwijzers soms nog met een liniaal in werden geramd.
Kinderen werden soms met harde hand gedwongen om rechtshandig te schrijven. De redenen hiervan waren de volgende:

  •  Het kwam minder voor dan rechtshandigheid en vroeger werden afwijkende zaken niet getolereerd, lastig gevonden etc.
    •    We schrijven van links naar rechts, dus als je met je linkerhand de pen vasthoudt, dan veeg je door je eigen tekst heen.
    •    Ook was er een theorie die verkondigde dat je door links te schrijven, de hand te veel zou verkrampen.
    •    In de tijd dat met kroontjespen en inktpot werd geschreven, was het lastig om met de kroontjespen duwend te schrijven, omdat de pen een scherpe punt had die bij duwen in het papier kon haken. Dit haken kon het papier beschadigen, inktvlekken veroorzaken op die plek en door spetteren bij het losschieten een kring van inktvlekken geven.

Onder het mom van deze praktische redenen was het schrijven met de linkerhand op veel scholen verboden en werden kinderen gedwongen rechts te leren schrijven.
Echter, alle bovengenoemde redenen zijn onzinnig. Linkshandigen schrijven vaak boven hun hand, waardoor het vegen tot een minimum is beperkt en van verkramping is geen sprake. Zo’n 10 procent van de bevolking is linkshandig en heeft geen enkele moeite met schrijven. Het aantal linkshandigen neemt ook nog eens toe.


“Verbeterd schoolbordkrijt. Wit. Prima qualiteit.”

Zomaar een advertentie voor schoolbehoeften uit 1909. Een kistje van 144 pijpjes – zo werden de witte, ronde krijtjes genoemd – was te koop voor 70 cent. Als het schoolhoofd 25 kistjes tegelijk bestelde, dan kreeg hij een daalder korting.
Een schoolkrijtje was het verlengstuk van de juf of de meester. Met krijtjes konden ze genadeloos over het zwarte schoolbord krassen. Stilte! Dat geluid was een kwelling voor de oren. Maar ze maakten er ook sierlijke letters mee. En prachtige tekeningen. Witte vingers van het krijtstof. Nu te bewonderen in het nieuwe Onderwijsmuseum. Schoolbordkrijt. Prima kwaliteit! Van vroeger.

Het schoolbord en de krijtjes zijn praktisch verdwenen uit de schoollokalen. Daarvoor in de plaats hebben de digitale schoolborden (smartboards) hun intrede gedaan. Borden, die d.m.v. een beamer zijn aangesloten op het internet, maar ook aparte software bevatten ten dienste van allerlei schoolvakken.


Het oude schoollokaal

Wie herinnert zich het oude schoollokaal nog? Het rook er naar krijt. In de hoek stond de kachel. De klassikale leesplank en het telraam voor in de klas en de platenkist achter in het lokaal.  Schoolplaten hingen aan de wanden en er zaten soms wel 50 kinderen in de klas. Een plankenvloer, waarvan de naden van de planken door vocht en schimmel waren weggerot, zodat er spleten tussen de planken ontstonden, waarin zo maar een kettinkje, ringetje of ander kostbaar bezit kon verdwijnen. En dan de tussendeur, waarachter een andere klas zat. En als die meester ziek was ging de deur open en ging de meester op de drempel staan om zo twee klassen te kunnen bedienen. In de gangen hing meestal een urinegeur.

C. Wilkeshuis geeft in zijn boekje "Daantje zou naar school toe gaan" de volgende treffende beschrijving: "Eén kenmerk was karakteristiek voor het lokaal: de onderste ruiten waren steevast van matglas. Van dat grijze, droevige glas, waarlangs de planten hun stengels in lange slierten naar het licht joegen om pas aan de top wat bloemen te ontvouwen. Dit matglas had de nuttige functie om de inkijk en vooral de uitkijk te voorkomen. Maar het scheidde ook min of meer symbolisch maatschappij en school van elkaar en maakte van de klas een intieme gemeenschap. Als de tuimelramen openstonden, drongen de geluiden van de straat, de voetgangers, paarden en wagens, het draaiorgel enz. naar binnen. De geluiden, die vanuit het klaslokaal naar buiten drongen, waren de stem van de meester of het gezang van de kinderen...."


Nuttige Handwerken

Voor menig meisje was het een drama: handwerkles op school. De officiële naam van dit vak is lange tijd ‘Nuttige handwerken’. Nuttige handwerken bestaat al heel lang. Het is het eerste vak waar vrouwelijke docenten les in mogen geven. In de 16e en 17e eeuw zijn er al verschillende naai- en breischooltjes die naast de lagere school bestaan. Alleen de meisjes gaan naar deze scholen. In de 19e eeuw ontstaan er ook hogere opleidingen: de Fraaie handwerken.
In 1878 wordt Nuttige handwerken ook een verplicht vak op school. De lessen zijn vaak buiten de normale schooluren om. De jongens zijn dan vrij. Pas in de jaren zestig van twintigste eeuw verandert dit en wordt het Nuttige handwerken onder schooltijd gegeven en moeten ook de jongens aan de slag. In plaats van Nuttige handwerken houden zij zich bezig met onder meer Rekenen, figuurzagen en werken met hout en karton bij handenarbeid.
De meisjes moeten vaak vooral leren hoe zij gaten in kleding dichten of kapotte delen kunnen herstellen. De meeste mensen maken in die tijd hun kleding zelf. Een van de eerste dingen die de meisjes verder moeten doen is het maken van een merklap. Met kruissteekjes leren ze daar hun eigen naam op te borduren. Dit komt vooral van pas wanneer de meisjes een uitzet krijgen en gaan trouwen. Alle linnen- en beddengoed kan dan met hun naam worden gemerkt.
Ook breilapjes worden veel gebruikt bij Nuttige handwerken. Die moeten de meisjes eerst zorgvuldig breien in de lessen. Vervolgens wordt er door de naai-juf een gat in geknipt. Dat moet door de meisjes weer worden gemaakt, wat veel tere kinderzieltjes gekwetst heeft. In de collectie van het Onderwijsmuseum zijn veel stukken te vinden die herinneren aan het handwerkonderwijs.

Nuttig Handwerken gaat in de jaren '80 van de vorige eeuw over in textiele werkvormen. Ook jongens moeten haken en breien. Textiele werkvormen gaat uiteindelijk over in handvaardigheid.  Zo komt er een einde aan het volwaardige vak 'Nuttig Handwerken'


Vertellen met behulp van het flanelbord.

Misschien weet je het nog: het flanel- of viltbord. Het werd vroeger gebruikt op school en op de zondagsschool om de bijbelverhalen te illustreren. Het flanelbord was een houten bord, bekleed met stof (flanel of vilt). Door het ruwe oppervlak blijven plaatjes van vilt of met een andere ruwe achterkant (schuurpapier) vanzelf plakken. Al vertellend plakte de leerkracht figuren op het flanelbord of haalde ze er weer af, zodat de kinderen het verhaal niet alleen auditief, maar ook visueel (aanschouwelijk) konden volgen. Het gebruik van het flanelbord had voor de kinderen een extra dimensie, omdat de woorden met beelden werden ondersteund. Er waren mensen, die tegen het gebruik van het flanelbord waren, omdat de kinderen dan niet hun eigen voorstellingen konden maken in hun hoofd.


Tekenen

Op iedere school waren vroeger de bekende tekenvoorbeelden te vinden. Je zocht een voorbeeld uit en je kon aan de slag. Tegenwoordig is dit not done. Toch kan het bijna niet anders of een kind was apetrots als hij/zij zijn/haar kleurdoos dicht deed.


De vloeistofduplicator als voorloper van de stencilmachine

Van 1940-1970 werden er op school kopieën gemaakt met de vloeistofduplicator. De leerkracht schreef of typte een tekst op een moedervel. Het papieren moedervel was glad (niet absorberend) aan de onderkant. Onder dit vel legde hij een soort carbonpapier met de inkt(was)laag omhoog. Door op het moedervel te schrijven of te typen kreeg je op de gladde achterkant een beeld in spiegelschrift. Dit vel ging met de spiegelschriftkant naar buiten om de rol van het apparaat. In het reservoir van de duplicator ging een alcoholhoudende vloeistof, die (d.m.v. een vilt) het te bedrukken papier bevochtigde, voordat het onder de rol doorging. Door aan de handel te draaien kon je tot 40 kopieën maken van het origineel.


Klassikaal lezen: wie krijgt de beurt?

De leesles bestond voornamelijk uit klassikaal lezen. Alle kinderen hadden hetzelfde boek voor zich. Eén kind kreeg de beurt om hardop te lezen; de andere kinderen moesten meelezen d.m.v. het aanwijzen van de woorden met de vinger. Plotseling noemde de meester de naam van een ander kind, die het hardop lezen moest overnemen. Als dat kind niet wist, waar het was, kon er straf volgen.

De reden dat het kind niet wist, waar het was, lag vaak in het feit, dat het kind vooruit las, omdat het ‘hardoplezende’ kind moeilijk, stotterend en haperend las. Hierdoor hadden de medeleerlingen geen geduld om mee te blijven lezen, maar gingen zij vooruitlezen, omdat zij wilden weten, hoe het verhaal afliep.

De boekjes, die voor dit klassikale lezen werden gebruikt, waren vaak bloemlezingen met verhalen, gedichten enz. of ‘doorrenboekjes’ met één verhaal (bv. Jaap en Gerdientje van Anne de Vries)

Het lezen in niveaus heeft een einde gemaakt aan dit klassikaal technisch lezen.


Jaap en Gerdientje

Mensen, die op een Christelijke lagere school hebben gezeten, herinneren zich vast nog de 10-delige leesserie "Jaap en Gerdientje". Van klas 2 t/m klas 6 werden er 2 deeltjes per klas klassikaal gelezen. Het was eigenlijk een kinderroman in 10 delen van Anne de Vries.


Aardrijkskunde - de toporijtjes


Groningen - Zoutkamp - Appingedam - Delfzijl - Hoogezand - Sappermeer - Zuidbroek - Veendam - Winschoten - Nieuwe Pekela, Oude Pekela - Stadskanaal......


Wie kent het rijtje van Groningen nog? De meester wees aan en de klas dreunde de plaatsen op. Vreemd, dat de meeste scholen met de provincie Groningen begonnen, terwijl Jan Ligthart toch had geleerd dat je bij de eigen provincie moest beginnen (= de naaste omgeving). Vaak werden bij de plaatsnamen ook de producten geleerd, zoals Gouda - kaarsen; Leerdam - glas etc.  Na de gewone kaart kwam de blinde kaart, maar soms was er alleen maar een blinde kaart. Lange tijd was dit de aardrijkskundeles: de plaatsen en de producten. Maar de aardrijkskunde wordt in de loop van de tijd breder: kinderen leerden ook, hoe ze in andere landen leven en bij topografie gaat het niet meer zozeer om parate kennis.


Schoolmelk

In de jaren dertig bleek uit onderzoek dat melk een positieve invloed had op de ontwikkeling van leerlingen. In 1937 werden door het Centraal Schoolmelkcomité in een Rotterdamse achterstandswijk de eerste flesjes schoolmelk uitgedeeld.  Rotterdam nam in dat jaar het besluit om in de arme wijken melk uit te delen aan de leerlingen om hun conditie te verbeteren. ‘s Ochtends werd er pauze gehouden om de melk te drinken. Na een jaar bleek dat de kinderen een betere conditie hadden gekregen. Vanaf 1937 was het Centraal Schoolmelkcomité bezig om alle gemeenten het belang van schoolmelk duidelijk te maken. Zij beargumenteerden dat er voedingsstoffen in melk zaten die belangrijk waren voor de groei van kinderen. Ook zou hun concentratie verbeteren na het drinken van melk. Eind jaren vijftig zijn bijna alle kinderen aan de schoolmelk.


De schoolarts

In 1904 verschenen de eerste schoolartsen in het onderwijs. Zij moesten afwijkingen en ziektes vroegtijdig signaleren en behandelen. Hygiëne was toendertijd namelijk een belangrijk punt van aandacht, óók in het onderwijs. De onderwijzer controleerde bijvoorbeeld de handen en de nagels van de leerlingen. In de beginperiode constateerden de schoolartsen vaak ondervoeding bij lagere schoolkinderen.

                                                 

De schooltandarts

Rond 1930 verschijnt de schooltandarts op school. Aanvankelijk zit de tandarts gewoon in het klaslokaal en nog niet in de lerarenkamer of in de latere tandartsbus. Zijn 'slachtoffertjes' staan braaf in de rij, met in hun klamme handjes hun persoonlijke staat. De andere kinderen werken onverstoorbaar door. De schooltandarts voorkwam vooral veel later leed, want poetsen was in die jaren nog geen dagelijkse kost. 

De schooltandarts wordt door velen aangewezen als hoofdschuldige voor de tandartsangst. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er veel suikerrijk voedsel op de markt, wat de toch al slechte kindergebitten geen goed deed. De oplossing was de schooltandarts, die jaarlijks met de bus het schoolplein opreed en een siddering door de klaslokalen liet gaan. Volgens hoogleraar Ad de Jongh vond de tandarts de eerste jaren meestal meer dan rien gaatjes per kind en verdoofd werd er toen nog niet. Kinderen moesten met zijn drieën tegelijk naar binnen, dus ze zaten te kijken hoe hun klasgenoot 'te pakken' werd genomen en daarna moesten ze zelf in de stoel. En dan terug in de klas heel erg opscheppen hoe erg het was en hoeveel pijn ze hadden moeten doorstaan. De anderen wisten precies wanneer ze aan de beurt waren, want de oproepen gingen op alfabetische volgorde.   


Psalmversjes en zendingsgeld

Op maandagochtend moest het psalmversje worden opgezegd en werd er zendimngsgeld meegenomen. Het psalmversje werd door veel kinderen op zondagavond geleerd en diende zonder fouten opgezegd of gezongen te worden. In de jaren 70/80 is het Lied van de Week er voor in de plaats gekomen, dat gedurende de week werd gezongen en ingeoefend, maar niet mee individueel opgezegd hoefde te worden. Het zendingsgeld was vroeger meestal bestemd voor de zending in Indonesië of Afrika. Op veel scholen was er een "knikkend negertje". Als kinderen een muntstuk in het gleufje deden, knikte het negertje als teken van dankbaarheid.    


Beloningsplaatjes.

Felgekleurde plaatjes, iets groter dan een postzegel. Een tekening met een bijbeltekst eronder. In de jaren '50 van de vorige eeuw werden deze zogenaamde 'beloningsplaatjes' uitgereikt op christelijke lagere en zondagsscholen. Dit als beloning voor het foutloos opzeggen van een psalmvers. Bij inlevering van een aantal beloningsplaatjes kreeg de leerling een grote tekstplaat, een kleurplaat of een stichtelijk boekje cadeau. De bijbelteksten gaan over vreedzaamheid, naastenliefde, eerbied voor plant en dier enz. De plaatjes zijn zeldzaam, omdat bijna niemand ze bewaarde. Maar iedereen die ze als leerling kreeg, herinnert ze zich nog. Protestants-christelijke ethiek en De Tien Geboden op postzegelformaat.


Het poësie-album.

Bijna ieder meisje had vroeger wel een poëziealbum.
Tegenwoordig heet het vriendenboek. Het poëziealbum ontstond in de zestiende eeuw. Toen heette het nog album amicorum. Het was een lijst van vrienden, voornamelijk mannen die poëzie schreven. Aan het eind van de achttiende eeuw waren er bijna geen mannen meer die nog een album bezaten.
Het mooiste was als je ouders, opa's en oma's, ooms, tantes er een leuk of lief gedichtje in schreef, voorzien van een mooi plaatje. Vriendinnen en vriendjes en niet te vergeten, de schooljuf of meester waren daarna aan de beurt.  Omdat vaders vaak geen tijd hadden om erin te schrijven, was voorin het album vaak een bladzijde gereserveerd voor vader. De meester of juf kreeg vaak vele albums tegelijk te verwerken.  Meesters en juffen hadden ook vaak een standaardgedichtje, dat zij in elk album schreven. Het kwam voor, dat de albums niet meer terugkwamen. Er is zelfs een site geopend, waarop ‘vergeten’ poëziealbums kunnen worden terugbezorgd bij de eigenaar.  Een bekend poëzieversje was:


                                                                  “Ik lag in mijn tuintje en sliep,
                                                                          toen kwam er een Engel en riep:
                                                                                Klara , je moet ontwaken,
                                                                      om een versje voor …….. te maken.”

En rond de bladzijde van de plaatjes stond dan: “Tip – tap – top  ………… lust geen drop”    


De inspecteur komt op bezoek...

Eén keer per jaar kwam de inspecteur op bezoek in de klas. Als kind voelde je, dat er iets aan de hand was. De meester of juf deed anders dan normaal. En de inspecteur keek alleen maar en zei meestal niets. Ook kwam het voor, dat de leerkracht plotseling met een ander vak ging beginnen. In onderstaande tekst uit het tijdschrift "Lessen" nr. 2 van januari 2015 wordt de sfeer tijdens zo'n inspectiebezoek treffend weergegeven:

"Plotseling stond er achter in de klas een stoel. Een vreemde stoel. Hij was er zo maar in het speelkwartier neergezet. Nou, vreemd was die stoel ook weer niet. Het was een van de stoelen uit de kamer van het hoofd der school. Maar nu stond die stoel dus achterin de klas. Onze meester wees er naar. 'Er komt onverwacht bezoek', zei hij. Meester schikte z'n papier en boeken op z'n bureautje. Dat deed hij eigenlijk nooit. Ook raapte hij een papiertje op dat naast de prullenmand was gevallen. Deed hij ook nooit, daar was hij slordig in. We hadden nauwelijks onze schriften op onze tafeltjes gelegd of de deur naar de gang ging open. Er kwam een vrouw binnen met daarachter het hoofd van de school. Zij had een blocnote in de hand en een ballpointpen. 'Deze mevrouw komt even meeluisteren', zei de hoofdmeester tegen ons, leerlingen. Heel rustig liep ze naar achteren, naar de gereedstaande stoel.  'Ga uw gang', zei ze tegen de meester. Verder zweeg ze de hele les lang. Een beetje eng, een beetje vreemd vonden we dat. Nog voor dat we van les veranderden, stond ze op. 'Dank u wel', zei ze alleen maar, toen ze de klas uitliep. Ze knikte kort naar de meester. Hij zuchtte even, dat deed die vrolijke meester eigen ook nooit.." 


Schoolreisjes 

In de jaren 50 werd er het hele jaar met stuivers en dubbeltjes voor het schoolreisje gespaard. En net voor de grote vakantie gingen de kinderen op schoolreis. Naast het bezoeken van een bezienswaardigheid of museum zat er altijd wel een speeltuin bij. Het was hoe dan ook een onvergetelijk feest, overgoten met ranja (in de melkbus) en Exota in de beugelfles. In Zoutkamp was het de kinderen verboden om droge vis mee te nemen vanwege de stank in de bus. Ook het meenemen van een fles exota bracht gevaren met zich mee vanwege ontploffingsgevaar.  Dan was het veiliger om een melkbus met ranja mee te nemen. Veel schoolreisfoto's waren gesitueerd rond een vliegtuig op Schiphol. Dagen van te voren spraken de kinderen al af, naast wie ze gingen zitten in de bus.

De ontwikkeling van de schoolreis was voor busmaatschappijen een gat in de markt. Er werden speciale aanbiedingen gedaan voor groepsvervoer tijdens de schoolreis. Vaak waren de bussen afkomstig van particuliere ondernemingen. Dit betekende dat de voertuigen ook gebruikt werden voor regiovervoer, zoals lijndiensten. Het leek of uitgerekend op die ene dag in het jaar de bus pech kreeg. Vaak was het een kokende motor. Dit was alleen dus vaak het gevolg van de overstap van kleine stukken voor de regio naar lange reizen door het land met een volle bus.
Als de bus na een lange dag weer bij de school aankwam, was de bus vaak 'leeg', omdat de kinderen op de vloer lagen en dan plotseling met gejuich tevoorschijn kwamen. Nadat ze uitgestapt waren, konden ze door hun ouders weer in de armen worden gesloten. Thuis kwamen dan de verhalen los. 


De schoolfotograaf

Vanaf 1890 bezochten schoolfotografen de scholen. Naast het fotograferen van de leerlingen met broertjes en zusjes in de schoolbank (met schoolplaat op de achtergrond) werden er ook klassenfoto's gemaakt. Oude klassenfoto's doen bij mensen altijd herinneringen opkomen aan vroeger. Dankzij die klassenfoto's is het mogelijk de geschiedenis van de scholen een gezicht te geven, omdat leerlingen en leerkrachten die geschiedenis hebben vormgegeven.


Over absentie en briefjes van ouders..

Regelmatig krijgt meester een briefje, waarin kort en krachtig is opgeschreven in een wat krabbelig handschrift. Afzender is een vader of moeder, die in het briefje meedeelt, dat zoon of dochter niet naar school kan komen vanwege ziekte of taken in het gezin of anderszins.

In de jaren ’30 van de vorige eeuw krijgen hoofdonderwijzer A.C. Oleff en zijn collega’s van de lagere school aan de Oleanderstraat in Rotterdam-Zuid er iedere week wel een paar binnen. De heer Oleff maakt er in 1937 een plakboek van, dat in het onderwijsmuseum in Dordrecht is te vinden in de vaste tentoonstelling.

Ouders sturen hun kinderen trouw naar school, maar soms is er wat, kan het even niet, echt niet. Ziektes en pijntjes, van allerlei aard uiteraard. Maar, voor de meisjes vooral, bijspringen in de huishouding, oppassen op jongere broertjes en zusjes. Sociale verplichtingen dwingen ook vaak tot schoolverzuim, mar ook armoede: veel kinderen hebben maar één paar schoenen of klompen. En als die wel eens gerepareerd moeten worden, dan kunnen ze niet naar school. In zekere zin vormt het bijwonen van 1-mei-vieringen in het ‘rode’  Rotterdam-Zuid ook een sociale verplichting.

In grote gezinnen moet een oudste jongen of meisje moeder al eens helpen met de was of op poetsdag. Ziekte van vader en moeder zijn dikwijls oorzaak van langdurig of regelmatig terugkerend verzuim. Eenzelfde situatie doet zich voor met de zogenaamde ‘landbouwverloven’. Leerplichtige jongens kunnen tijdelijk ontheffing van de leerplicht krijgen om op de boerderij, de tuinderij mee te helpen. Vooral in het voorjaar en de zomer is aan die hulp regelmatig behoefte, vooral in de crisisjaren.


Schoolblijven als strafmiddel....

Onoplettendheid, praten met je buurman, het niet af hebben van het werk, slecht gedrag enz. werd dikwijls bestraft met schoolblijven. Het kwam wel voor dat de meester of juf het kind vergat, de school afsloot en naar huis ging. Op de R.K. School aan de Vriesestraat te Dordrecht moest een 9-jarig meisje om vier uur nablijven. De onderwijzeres vergat het meisje en sloot het gebouw af. Het kind probeerde door één der ramen naar buiten te komen. Het kwam bij deze poging echter te vallen en brak een been. In de plaatselijke krant verscheen hierover een bericht onder de titel "Weer een kind in school opgesloten en ......vergeten!"


Gymnastiek

Al aan het eind van de 19e eeuw is er sprake van om het vak gymnastiek verplicht te stellen. Of zoals het toen heette: de vrije en ordeoefeningen. De vrije oefeningen waren spieroefeningen en met de ordeoefeningen moesten leerlingen zich op ordelijke wijze opstellen en bewegen in een groep; marcheren, front maken, open en sluiten der rijen. Er kwamen wetsvoorstellen die steeds weer werden opgeschort. Gemeentes probeerden eronderuit te komen. De meeste leerlingen droegen klompen 'met welk schoeisel de onderwerpelijke verrigtingen niet zijn uit te voeren.' Bovendien vonden de oefeningen plaats op de speelplaats, die in de winter vaak een modderpoel was. Pas in 1941 werd lichamelijke oefening als verplicht vak ingevoerd. De bezetter twijfelde niet aan het belang van lichaamscultuur. Er verschenen richtlijnen voor de inrichting van gymnastiek-lokalen en voor leermiddelen, toestellen en spelbenodigdheden. Ook zwemmen werd een onderdeel van de leerstof.


Schoolstrijd in de letterlijke zin...

Sinds het ontstaan van bijzondere scholen en het ontstaan van de verzuiling nam ook de onderlinge strijd tussen de school-jongens toe. Als voorbeeld hiervan citeer ik een stukje uit het gedenkboek van 125 jaar Prot. Christelijk Onderwijs in Naaldwijk.

De (jongens)leerlingen van de drie in het centrum van Naaldwijk gelegen lagere scholen: de openbare school (Molenstraat), de r.k. school (Dijkweg) en de Chr. Rehobothschool (Rembrandtstraat) staan niet bekend als elkaars vrienden. Dat weten we uit eigen ervaring. Nog niet zo lang geleden publiceerde het blad "Groot Naaldwijk" de volgende herinnering hierover van de hand van Antoon Rijnbeek, destijds leerling van de r.k. jongensschool: '"Wij kunnen ons thans niet meer voorstellen dat er tussen de verschillende scholen enige animositeit bestond. Ik denk dat dit te maken had met de gezapigheid in de dorpsgemeenschap. Er viel niet veel te beleven. Dan werd er soms tegen schooltijd een gevecht geleverd tussen de Chr. school en de Katholieke school. Maar er vielen geen gewonden of doden. Wel gingen de gevechten vergezeld met strijdkreten zoals: 'Griffemeerde, omgekeerde, trek aan de bel, hup in de hel', of andersom: 'Roomse papen liggen te gapen met een aardappel in de bek'" 

Veel jongens dragen dan nog klompen. Die worden in de gevechten wel als slagwapen gebruikt. De pret is het grootst als de klomp van een tegenstander hem ontfutseld en als "oorlogsbuit" meegenomen wordt. Eén en ander blijft uiteraard op school en thuis niet ongestraft.


Kun je nog zingen, zing dan mee..... Muziekonderwijs

Door schrijvers als Hieronymus van Alphen ontstond literair werk, dat speciaal op kinderen was gericht. Later schreef ook Jan Pieter Heije (1809-1876) gedichten en liedteksten. Heije was ervan overtuigd, dat muziekonderwijs een middel kon zijn om kinderen beschaving bij te brengen. Heldere melodieën, sturende teksten op het gebied van waarden en normen en de saamhorigheid van het samen zingen konden elk op hun eigen wijze een bijdrage leveren. Beter beschaafde muziek ten gehore brengen, dan de weinig stichtende straatliederen.

Gedichten op muziek in de liedbundel

Jan Pieter Heije zette zich aan het schrijven van kindergedichten, later ook kinderliederen. Deze gedichten werden door verschillende componisten van muziek voorzien. De composities verschenen in verschillende muziekbundels. Maar het zou beter kunnen.

Veldkamp en De Boer

De onderwijzers Jan Veldkamp (onderwijzer in Amsterdam) en Klaas de Boer (Hoofd der School in Vroomshoop) onderschreven de uitgangspunten en ideeën van Jan Pieter Heije. Er zou een muziekbundel moeten komen, waarin allerlei liederen opgenomen zouden moeten worden. Zij vonden een twintigtal liederen van Heije geschikt om in een nieuwe bundel op te nemen, maar putten daarnaast uit een aantal andere zangbundels. De uiteindelijke mix resulteerde in een nieuwe, unieke uitgave: de liedbundel: "Kun je nog zingen, zing dan mee".


In 1906 was de eerste editie van de nieuwe bundel gereed. Aanvankelijk was de bundel bedoeld voor het muziekonderwijs op de lagere school. In de inhoudsopgave werd aangegeven welke liederen voor bepaalde jaren binnen het Amsterdamse Openbare onderwijs verplichte zangkost waren. Al snel werd de bundel echter ook populair voor gebruik binnen verenigingen en het gezin. De bundel bleef herdrukt worden, er kwamen wel wijzigingen in de selectie van liederen. In 1986 verscheen de 41e druk van Kun je nog zingen, zing dan mee. Deze jubileumeditie, tachtig jaar na de éérste uitgave, is voorlopig de laatste.


Eindelijk speelkwartier...

Onder groot gejoel stormde de hele school naar buiten voor het speelkwartier, zo ergens halverwege de ochtend. Even uitrazen en bekomen van het stilzitten en luisteren in het bedompte klaslokaal. Even tijd voor hinkelen, tikkertje spelen, tollen, knikkeren, boompje verwisselen, elastieken, touwtje springen of bokspringen. En als de bel dan luidde, moest je gedwee twee-aan-twee in de rij in stilte het schoolgebouw weer in.

 

Verkeersbrigadiers

Vanaf 1950 komen er verkeersbrigadiers op drukke wegen om de schoolkinderen op weg naar school veilig over de weg te zetten. Onderwijs en verkeersveiligheid zijn vanaf de jaren 1920, toen het gemotoriseerde verkeer ieder jaar toenam, een actueel thema. In kranten verschenen berichten over kinderen die het slachtoffer waren geworden van een verkeersongeval in de schoolomgeving. Er werd gepleit voor verplicht verkeersonderwijs op de lagere scholen. Vanaf de jaren vijftig kregen steeds meer steden en dorpen een Jeugdverkeersbrigade: scholieren die er vóór en na schooltijd voor zorgen, dat schoolkinderen veilig kunnen oversteken. "Klaar... over !!" De 'klaar-overs' zijn sindsdien niet meer uit het straatbeeld verdwenen, al wordt het momenteel alleen door ouders òf door een ouder èn een 'achtste-groeper' gedaan.


Verkeersles

Nooit meer reed je zo netjes langs de stoeprand als tijdens je verkeersexamen. In de vijfde of zesde klas kreeg je verkeersles. Na de theorielessen moest je verkeersexamen doen, ook wel de verkeersproef genoemd, dat uit een theorie- en een praktijkgedeelte bestond. Het praktijk-examen deed je op de fiets en dat was een serieuze zaak. Eerst controleerde een agent of je remmen in orde waren, of je bel het deed en of je een wit achterspatbord had. In de buurt stonden kleine verkeersborden met het onderschrift 'verkeersexamen'. Als je je aan de verkeers-regels hield, reed je vanzelf de goede route. Hier en daar stonden controleurs verdekt opgesteld. Die keken of je, als je de hoek omging, wel eerst omkeek en je hand uitstak en of je auto's netjes liet voorgaan. Aan het eind van de dag kreeg je dan je verkeersdiploma en als je alle punten haalde, kreeg je er ook een speldje bij.


Rapporten.

Elk jaar werden de vorderingen bijgehouden in drie rapporten: het kerst-, paas- en zomerrapport. Er waren scholen, die ook nog een herfstrapport uitreikten. Het rapport werd net vóór de vakantie meegegeven om aan de ouders te laten zien. Een timing met voor- en nadelen. Een slecht rapport met ook nog opmerkingen over gebrek aan vlijt en onbehoorlijk gedrag, kon als een zware schaduw over de vakantie blijven hangen. Een goed rapport daarentegen werd tijdens familiebezoeken getoond aan opa, oma, oom of tante en leverde dan klinkende munt op. Om te voorkomen dat het geven van geld vergeten werd, werden de munten of briefjes van vorige gevers en geefsters zichtbaar in het rapporthoesje bewaard.

Het rapport, waarop de schoolvorderingen in cijfers werd weergegeven heeft in de loop der jaren een flinke wijziging ondergaan. Dat kwam, omdat er steeds meer vakken op het lesrooster van de lagere school kwamen te staan. Waren aanvankelijk de vakken Lezen, Rekenen en Schrijven de belangrijkste vakken, vanaf het eind van de 19e eeuw kwamen daar Aardrijkskunde, Geschiedenis en Natuurkunde bij. Later Verkeersonderwijs. Daarna breidde het curriculum zich steeds verder uit, waarbij de verschillende aspecten van het lees-, taal- en rekenonderwijs steeds meer appart becijferd werden. Ook de resultaten van de toetsen van het Leerlingvolgsysteem kregen een plaats op het rapport. Vele scholen zijn overgegaan op woordrapporten, andere scholen hanteren een combinatie van woord- en cijferrapport. Zie onderstaande rapporten, resp. uit 1923 en 2010 van willekeurige scholen.

 

Het rooster van lesuren

Vóór 1985 zag het rooster van lesuren er als volgt uit. Omdat in de Wet op het Lager Onderwijs 1920 alle vakken met een letter werden aangeduid, werden alleen deze letters op het rooster ingevuld. Bij bezoek van de inspecteur, werd altijd gekeken of de leerkracht zich wel aan het rooster hield. Na 1985 verdwenen de letters en deed het Activiteitenplan zijn intrede. Hierop werden alle lesactiviteiten beschreven, maar ook alle andere schoolactiviteiten door het jaar heen, zo.a. feesten, vieringen en de verjaardag van de meester/juf.


Openluchtscholen.

Schoolgebouwen zijn door de eeuwen heen enorm veranderd en waren niet altijd een essentieel onderdeel van het onderwijs. Een school hoeft bijvoorbeeld helemaal geen gebouw te hebben en kan ook prima zónder bestaan. De zogenaamde openluchtscholen laten dit heel goed zien. Precies zoals de naam doet vermoeden, stonden dergelijke scholen in de openlucht; in een gezonde omgeving met zuivere lucht – zoals aan zee of in/aan de rand van het bos. Dergelijke scholen waren vooral bedoeld voor leerlingen met tuberculose of kinderen die last hadden van hun luchtwegen. Men meende dan ook dat een langdurig verblijf in de buitenlucht een gunstig effect zou hebben op de gezondheid van de kinderen.
Hoewel openluchtscholen tegenwoordig nog steeds bestaan, krijgen de leerlingen hiervan geen les meer in de buitenlucht. Tegenwoordig zou het continu bloot stellen van kinderen aan de elementen, zoals extreme hitte of ijzige kou, juist ongezond worden geacht. Maar de objecten die nog herinneren aan deze lang vervlogen tijden zijn nog wel te zien in de tentoonstelling Onderwijs - over vroeger, voor later, van nu - in het Onderwijsmuseum.

 

Bij het verlaten van de school.....       

Vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw werden er afscheidsavonden voor klas 6 georganiseerd. Aanvankelijk deden de leerlingen toneelstukjes voor de ouders of voerden een play-back-show op. Daarna kwam de afscheidsmusical van Benny Vreden. Veel scholen voerden 'De tijdmachine' en 'Het koffertje van mijnheer van Dalen' op. Aan het eind van de avond sprak het hoofd der school of de directeur de kinderen toe. Een periode werd afgesloten en een nieuw fase in hun leven brak aan: het voortgezet onderwijs. De kinderen ontvingen vroeger een getuigschrift; dit getuigschrift werd later vervangen door het overhandigen van de schoolbijbel: de gids voor hun leven.


De oude school

Ach, zou die school er nog wel zijn,
kastanjebomen op het plein,
de zware deur,
platen van ridders met een kruis
en van Goejanverwellesluis,
geheel in kleur.


Die mooie school, daar stond je met
een pas gejatte sigaret
in ’t fietsenrek,
daar nam je bibberig en scheel
en van ellende groen en geel
opnieuw een trek.


En als de meester jarig was
werd het rumoerig in de klas
en zat je daar,
en je verwachtte zo direct
een uiterst boeiend knaleffect:
de klapsigaar.


Je speelde in een schooltoernooi
en het begin was wondermooi:
fijn voetbalweer,
je kreeg met 10 – 1 op je smoel,
de kleine keeper in zijn doel
hij weende zeer.


De najaarsblaren op de grond,
daar stapte je zo fijn in rond,
de school voorbij,
en ’s winters was de kachel heet
en als je daar dan sneeuw in smeet,
dan siste hij.


Het moet er allemaal nog zijn,
de deur, de bomen en het plein,
de grote heg,
alleen die mooie lichte plaat
waarop een kleine dessa staat,
is misschien weg.
 
Willem Wilmink
(uit: Goejanverwellesluis. Korenschoven, liedjes en gedichten.
Amsterdam, 1971)


Herinneringsbekers, - glazen of - tegels t.g.v. belangrijke gebeurtenissen in het Koninklijk Huis.

Als er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden in de Koninklijke familie (geboortes, verlovingen, huwelijken, verjaardagen of jubilea) kreeg de schooljeugd vaak een herinnering mee in de vorm van een glas, beker, bord of tegel. Ook werden er wel schriftjes uitgereikt met een geïllustreerd kaft. Hieronder ziet u enkele herinnerings-voorwerpen t.g.v. de geboorte van prinses Beatrix, waaronder zelfs een klein oranje doosje met een beschuitje met muisjes erin. Al deze herinneringsgeschenken zijn nog te zien in onderwijsmusea, maar ook in andere musea.


Grote vakantie...

Alsof de marathon begint:

de klas is niet meer te bedwingen,

ze staan te duwen en te dringen

en mogen bijna door het lint.

 

Ja! Ja!! De deur gaat op een kier,

dan wordt de horde losgelaten,

het schoolplein over, door de straten -

een eeuwigdurend speelkwartier.

 

Bedankt meester, bedankt juffrouw!!!

Al was het vroeger niet altijd ideaal op school met strenge juffen en strenge meesters, toch waren er gelukkig ook uitzonderingen. Bij iedereen, die aan zijn schooltijd terugdenkt, komen wel één of meerdere leerkrachten in gedachten, waaraan hij/zij goede herinneringen heeft.  Dat waren vooral die juffen en meesters die werkelijk oog hadden voor u en wat er in u omging. Dat waren de leerkrachten, die respect en aandacht voor u als kind hadden. Dat waren de mensen, bij wie u zich veilig voelde en die echt iets betekend hebben in uw jonge leven.


Veluwse zandsculpturen in Garderen.

In Garderen, op de Veluwe, was het thema van de Veluwse Zandsculpturen in 2015 "Grootmoeders tijd". Tal van zandfiguren hadden betrekking op "Ot en Sien", "Aap-noot-mies" en andere illustraties van C. Jetses. Hieronder ziet u een aantal beelden.