Voordat ik de onderwijsvernieuwing bespreek aan het eind van de 20e eeuw, wil ik eerst iets zeggen over het Leerlingvolgsysteem. Dat is een systeem om de resultaten van de kinderen te registreren. Dit was geen nieuwe onderwijsvorm, zoals die hieronder aan de orde komen, maar een wettelijke verplichting voor alle basisscholen.
Vanaf de jaren 70 werden alleen de kinderen in groep 8 getoetst (Citotoets). Dit was en is een Schoolvorderingentoets, die gebruikt werd en wordt om het advies van de leerkracht m.b.t. het Voortgezet Onderwijs te ondersteunen. Vanaf de jaren 90 worden er door de hele basisschool heen Cito-toetsen gemaakt. Om de leerlingen te kunnen 'volgen' maken de leerlingen tweemaal per jaar een toets voor Taal, Spelling, Rekenen, Begrijpend Lezen, Technisch Lezen. Dit zijn landelijke toetsen, die niet bij de methode van de school horen. De uitslag wordt vergeleken met het landelijk gemiddelde. Een leerling kan dus bòven, òp of ònder het landelijk gemiddelde zitten.
Op grond van die uitslag wordt bepaald of het kind extra hulp van een Remedial Teacher krijgt om de achterstand in te halen. Men noemt dit hulpverlening achteraf. Zelfs bij de kleuters worden deze toetsen afgenomen. Zij maken bv. de toetsen "Ordenen" en "Taal voor Kleuters". Het resultaat van elke toets wordt omgezet in een letter, die het niveau aangeeft, waarin het kind zich bevindt. (Niveau A t/m E, waarbij A vér bóven, B bóven, C òp en D en E benéden het landelijk gemiddelde liggen). De uitslag van bv. alle 12 door de jaren heen gemaakte spellingtoetsen wordt aan het eind van de basisschool in grafiek gezet en zo wordt een kind aan het eind van de rit niet alleen beoordeeld naar zijn werk in groep 8, maar naar zijn werk in alle groepen. Klik hier.
Het GION (instituut voor onderwijskundig onderzoek èn onderwijs aan de Rijksuniversiteit van Groningen) startte in de jaren '80 het grote DIF-onderzoek, naar differentiatiepraktijken in de klas, en de effecten die deze hadden op het functioneren van leerlingen. In de praktijk blijken er twee verschillende opvattingen te bestaan over differentiatie: divergent en convergent. Divergent wil zeggen, dat de leerkrachten bij alle leerlingen recht doen aan hun specifieke behoeften. Deze vorm van differentiatie maakt de bestaande verschillen tussen de leerlingen groter. Bij convergent differentiëren heeft de leerkracht een standaard, waar alle leerlingen aan het eind van het jaar aan moeten voldoen.
Convergente differentiatie is een vorm van differentiëren waarbij je de hele groep telkens bij elkaar wilt houden qua leerstofaanbod. Convergente differentiatie heeft het leerstofjaar-klassensysteem als uitgangspunt. Dat is er op gericht om een vastgestelde hoeveelheid leerstof in een vastgesteld aantal jaren bij de leerlingen aan te leren.
Omdat de leerstofplanning voor de hele schoolloopbaan min of meer vast ligt, wil je als leraar de hele groep bij elkaar houden qua leerstof. Er is daarom een minimumdoel voor de hele groep. De klas is vervolgens in drie niveaus verdeeld: een minimumniveau, een basisniveau en een hoger niveau.
Alle leerlingen doen mee aan de klassikale instructie. Daarna gaan de kinderen de leerstof zelfstandig verwerken, zodat de leerkracht tijd heeft om de zwakke leerlingen verlengde instructie te geven. Voor de meer- en hoogbegaafde kinderen is er verdiepingsstof.
Rond convergente differentiatie is er de pedagogische discussie of het voor de leerlingen die zich de stof moeilijk eigen maken wel zo fijn is om hun hele schoolloopbaan 'onderaan de groep' te functioneren. Daarnaast is het voor de leerlingen die eigenlijk veel sneller door de stof heen kunnen niet zo motiverend om hun hele schoolloopbaan opgehouden te worden door een norm die uitgaat van het gemiddelde kind.
Veel methoden uit die tijd pasten de convergente differentiatie toe, vooral rekenmethoden. Differentiatie is ook nu nog van belang, en zal dat des te meer blijven bij het passend onderwijs waarin steeds meer leerlingen die voorheen in het speciaal basisonderwijs of zelfs in et speciaal onderwijs werden opgevangen, terecht moeten kunnen op een gewone basisschool.
Het Beheersingsleren (zie hieronder) is voortgekomen uit het streven naar differentiatie,
Vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw komen er steeds meer nieuwe onderwijsmethoden de scholen binnen, die werken volgens het principe van het beheersingsleren, d.w.z. de zwakkere leerlingen wordt de stof nogmaals uitgelegd (remediëring), waarna zij herhalingsstof krijgen. De betere leerlingen krijgen verrijkingsstof of verdiepingsstof.
Dit idee werd in de jaren negentig ontwikkeld door de professoren Stevens (Universiteit van Utrecht) en Doornbos (Universiteit van Amsterdam). Zij stelden o.a. vast dat op de meeste scholen de leerstof zonder meer wordt aangeboden, of kinderen dat in eerste instantie nu wel of niet interessant vinden. Bij het adaptief leren kijkt men echter allereerst naar de belangstelling van de leerling en probeert daar zoveel mogelijk op aan te sluiten. Deze vorm van leren houdt dus nadrukkelijk rekening met verschillen tussen kinderen. Ook in de manier van werken met leerlingen: de één heeft bv. meer behoefte aan uitleg dan de ander. De lessen hebben over het algemeen weinig structuur. Door middel van proefjes, zelf op onderzoek uitgaan, samenwerken en veel afwisseling in het schoolprogramma worden de kinderen enthousiast gemaakt voor wat geleerd moet worden. Men spreekt ook wel van 'onderwijs op maat' (adaptief=passend). Dit onderwijs wil het zelfvertrouwen stimuleren en kinderen aanmoedigen iets met hun talenten te doen, waarbij het niet alleen gaat om kennis, maar ook om vaardigheden (iets kunnen opzoeken, maken, bespreken enz.) De eigen verantwoordelijkheid speelt ook een grote rol, zoals dat ook in het dalton- en montessori-onderwijs het geval is. Adaptief leren is ontstaan vanuit de behoefte om minder kinderen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs.
Hieronder bespreken we een aantal onderwijsconcepten, die rond de eeuwwisseling en in het begin van de 21e eeuw door talrijke scholen zijn ingevoerd. Scholen hebben dit gedaan om de oude klassikale school van zich af te werpen en de nieuwe inzichten omtrent onderwijs in te voeren. Al deze concepten hebben iets in zich van: adaptief onderwijs, differentiatie, zelfstandigheid, zelfsturing, aansluiting bij het kennis- en interesseniveau van de leerlingen enz. Aanvankelijk willen veel basisscholen zich onderscheiden door enkele aspecten van onderstaande nieuwe onderwijsconcepten in hun programma op te nemen, terwijl ze verder gewone reguliere basisscholen blijven. Maar andere scholen gooien het roer geheel om en gaan geheel over tot het nieuwe onderwijsconcept. Hier komen ze dan:
- Ontwikkelingsgericht onderwijs
- Ervaringsgericht onderwijs- Het BAS-project
- Handelingsgericht Werken (HGW) of Afstemmingsonderwijs
- Het nieuwe leren
- Iederwijsscholen
Het idee werd in de jaren tachtig ontwikkeld door het Algemeen Pedagogisch Centrum in Utrecht o.l.v. pedagoge Frea Janssen-Vos. In 1985 werd de Wet op het Basisonderwijs ingevoerd, waarbij kleuter- en lager onderwijs samen één school moesten gaan vormen. Ontwikkelingsgericht onderwijs wilde daarop inspelen en keek daarbij vooral naar de werkwijze die in veel kleutergroepen al jaren gangbaar was. Spel was (en is) daarbij belangrijk (spelen is leren). De school moet de leerling een uitdagende omgeving aanbieden, waarbij kinderen zelfstandig aan de slag kunnen. Het lokaal is daarom ingericht met 'hoeken', bijvoorbeeld: knutselhoek, leeshoek, rekenhoek, bouw- en constructiehoek, de huishoek en de themahoek (zie ook Freinet). De themahoek wisselt regelmatig van inrichting, afhankelijk van het thema waar de groep mee bezig is, bijvoorbeeld de supermarkt, het ziekenhuis, een werelddeel of de middeleeuwen.
De leerkracht houdt zoveel mogelijk rekening met de talenten en behoeften van het kind en stimuleert het tot samenwerking met anderen. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat niet iedereen zich in eenzelfde tempo ontwikkelt. Zowel de leerkracht als de kinderen kunnen onderwerpen aandragen, maar de leerkracht bepaalt welke activiteiten of materialen het beste passen bij een bepaalde leeractiviteit. De leerkracht is nadrukkelijk sturend aanwezig. Zo kan de juf een groep kinderen die in de bouwhoek bezig is met allemaal hun eigen huizen te bouwen, uitdagen om samen na te denken over de vraag hoe je een weg kunt aanleggen waarmee je met de auto alle huizen kunt bereiken, zonder dat er een huis hoeft te worden afgebroken. In de klas hangt een planbord; de kinderen kunnen hun eigen activiteiten plannen, als ze hun kaartje maar op het planbord plakken onder een bepaalde activiteit. Als de activiteit 'vol' is, dienen ze een andere activiteit te kiezen. Naast keuze-activiteiten zijn er per week ook een aantal verplichte activiteiten, die de leerkracht bedenkt. Veel scholen hebben dit ontwikkelingsgericht onderwijs alleen in de kleutergroepen ingevoerd, hoewel er ook scholen zijn, die ontwikkelingsgericht werken door de hele school. Ontwikkelingsgericht onderwijs wordt ook wel basisontwikkelin.
Deze vorm werd ontwikkeld aan de Universiteit van Leuven o.l.v. professor Ferre Laevers in de jaren zeventig. Bij deze vorm staat het goede contact met het kind voorop. De leerkracht stelt zich daartoe zoveel mogelijk empathisch op, d.w.z. dat hij zich inleeft en aansluit bij wat het kind op een bepaald moment bezighoudt. Daarnaast moet het kind de ruimte krijgen om zelf initiatieven te nemen. De school heeft er dan ook alle vertrouwen in dat kinderen een groot deel van de dag zelf kunnen beslissen wat ze doen en hoe lang ze daarmee bezig willen zijn. Daarom zijn kinderen vrij om een activiteit te kiezen. Het moet wel iets zijn dat enige 'kwaliteit' heeft, dus waar het kind op de een of andere manier iets van opsteekt. Is dit niet het geval, dan moet de leerkracht het kind stimuleren om iets anders te gaan doen. De klas is net als bij Freinet verdeeld in 'hoeken'. De school werkt niet met van tevoren vastgelegde leerstof (dus niet volgens 'het boekje'). Leren wordt gezien als iets wat zich in het kind zelf afspeelt en is te herkennen aan de interesse die het kind al dan niet toont.
BAS betekent: “Bouwen aan een Adaptieve School” en is gericht op veranderingen in het onderwijs, uitgaande van de eigen schoolsituatie.
In het project staan 4 vragen centraal:
1. Wat kan de school doen om de doeltreffendheid van het onderwijsproces te verbeteren? Dus wat kun je doen om meer uit je onderwijs te halen? (Effectiviteit)
2. Hoe kan de school omgaan met verschillen in de groep? (Differentiatie)
3. Op welke manier kan de differentiatie worden georganiseerd? (Organisatie)
4. Hoe kunnen kinderen zelf actief betrokken worden bij het onderwijs? (Zelfsturing)
Binnen het BAS-project zijn 7 zgn. bouwstenen die helpen om de nieuwe stappen in de school te kunnen realiseren.
Een korte toelichting bij elke bouwsteen:
1.Structuur:werken aan een goede structuur is belangrijk. Structuur heeft daarbij betrekking op zowel de inrichting van de ruimtes in de school als het handelen van de leerkrachten en de lesplanning. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen zich positiever gaan gedragen als ze zich in een veilige en toegankelijke leerruimte bevinden.
Met structuur in het handelen van leerkrachten wordt bedoeld dat kinderen inzicht krijgen in de werkwijze van de leerkracht. Kinderen moeten weten op welk moment instructie wordt gegeven, de momenten van zelfstandig werken, de momenten waarop door de leerkracht hulp wordt geboden. Leerlingen werken daardoor rustiger en uiteindelijk krijgen leerkrachten meer tijd beschikbaar om individuele kinderen te helpen.
2.Interactie: De kwaliteit van de interactie (d.w.z. de communicatie ) tussen leerkrachten en leerlingen vergroten. Wanneer b.v. kinderen hun emoties goed kunnen verwerken, zal het zelfvertrouwen toenemen en ook het vertrouwen in anderen. Het gaat bij dit punt o.a. ook om hóe je het werk van kinderen beoordeelt, hóe je kinderen helpt.
3.Zelfstandige leerhouding: De houding van kinderen wordt positief beïnvloed wanneer kinderen zich actief bezig mogen houden met hun eigen leerproces. M.a.w.: de kinderen worden meer betrokken bij hun werk, hebben meer invloed op de inhoud van de leerstof. Met als gevolg dat de leerkracht de leerling betere kan aanspreken op zijn/haar eigen verantwoordelijkheid. Hiermee vergroot en stimuleer je de zelfstandigheid van de kinderen.
4.Instructie:Het gaat hierbij om de inhoud en organisatie van het instructieproces. Zaken als: het werken met een instructietafel, voorinstructie, leren met een maatje, het gebruik van de computer komen hierbij om de hoek kijken.
5.Coöperatief leren:Wanneer kinderen samenwerken, kan dit een positief effect hebben op hun zelfvertrouwen en leermotivatie. Binnen het BAS-project zal dit ook aan de orde komen.
6.Teamleren:We kunnen als leerkrachten onze kennis en ervaringen delen. Daar zullen we zeker gebruik van maken.
7.Planningssysteem:Heel concreet gaat het hierbij om hoe je je groepsmap inricht, hoe de leerling dossiers eruit zien, hoe je je leerling besprekingen houdt.’
Het BAS=project is ontwikkeld door het Seminarium voor Orthopedagogiek te Utrecht
Men noemt deze onderwijsvorm ook wel: onderwijs volgens Afstemming of onderwijs volgens de 1-Zorg-route. Dit onderwijsmodel vertoont enige gelijkenis met adaptief onderwijs. Bij dit onderwijs worden van alle kinderen de onderwijsbehoeften in beeld gebracht èn de belemmerende en stimulerende factoren, die daarbij een rol spelen. Dit wordt in een groepsoverzicht gezet. Vanuit dit groepsoverzicht wordt weer een groepsplan gemaakt, waarmee de leerkracht werkt.
Kenmerken van de 1-Zorg-route zijn:
1. Interactioneel referentiekader: belemmerende en stimulerende factoren van het kind worden niet alleen bij
het kind gelocaliseerd, maar ook bij 'dit kind in deze groep, bij deze leraar, bij deze school en met deze
ouders'.
2. Er wordt gewerkt met groepsoverzichten en groepsplannen in plaats van een veelheid aan individuele
handelingsplannen.
3. Systematische werkwijze met herkenbare stappen: Het is voor iedereen duidelijk wie waarover beslist en
wanneer derden worden ingeschakeld.
4. Onderlinge afstemming van de zorg op het groepsniveau, het schoolniveau en het bovenschools niveau.
Het nieuwe leren.
Halverwege de jaren negentig introduceerde de Utrechtse hoogleraar Robert-Jan Simons de term 'het nieuwe leren'. Volgens hem moeten kinderen in deze tijd anders leren dan vroeger, omdat de maatschappij andere eisen stelt. Het kan handig zijn om foutloos een brief te kunnen schrijven, maar misschien heb je in een bepaald beroep meer aan technisch inzicht of iets goed kunnen verkopen. Nadat Simons de term introduceerde, gingen allerlei mensen het nieuwe leren op hun eigen manier interpreteren. Sommigen gingen zelfs zover dat alle kennis moest worden opgedoekt en de leraar kon vertrekken. In een interview in TROUW (20-2-2007) zegt Simons daarover: "Laten we nu eerst die dialoog over wàt leerlingen moeten leren eens voeren, dan kan daarna de vraag hóé ze moeten leren aan de orde komen. Dat zal anders moeten dan nu. Want samenwerken leer je door samen te werken, kennis toepassen leer je door kennis toe te passen. Daarvoor zijn vormen van het nieuwe leren nodig. Maar voor andere zaken zijn oude vormen van leren net zo geschikt of zelfs beter".
Iederwijs-scholen
Het gold in 2002 als een radicale onderwijsvernieuwing: Iederwijs, onderwijs dat volledig bepaald wordt door de wens van kinderen zelf. Deze scholen willen kinderen een inspirerende omgeving aanbieden, waarbij het kind zelf bepaalt wat het wel en niet doet.
Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Montessori, die ook kiest voor een uitdagende omgeving maar kinderen wel verplicht een activiteit te kiezen. Iederwijs-scholen zien het leren als een 'moeilijk grijpbaar proces'. Elk kind leert op zijn eigen manier, daarom krijgen ze de volledige vrijheid om hun eigen keuzes (al dan niet) te maken. De manier van leren is dus onvoorspelbaar. Iederwijs onderkent tevens het belang van de groep voor elk kind. Er zijn op een aantal terreinen overéénkomsten met het eerder genoemde ervaringsgericht en ontwikkelingsgericht onderwijs. De Tweede Kamer heeft kritische geluiden laten horen over dit particuliere onderwijs. De onderwijsinspectie hield verscherpt toezicht op deze scholen. Maar na een aanvankelijk succes liep het leerlingenaantal van Iederwijsscholen door steeds strengere eisen voor particuliere scholen dusdanig terug dat het landelijk bestuur besloot de stekker eruit te trekken. Toch worden er voortdurend scholen opgericht met een enigszins gelijk onderwijsconcept als de iederwijsscholen. De ervaring zal leren, of deze scholen stand houden.
Coöperatief leren is een werkvorm, die door veel scholen wordt toegepast. Leerlingen leren van elkaar. Aan een goede zinvolle samenwerking zijn echter wel voorwaarden verbonden, waaraan de kinderen moeten voldoen. Als u hier klikt, leest u er meer over.
Als uitvloeisel van het Jenaplanconcept hebben veel basisscholen aan het begin van de 21e eeuw in het kader van onderwijsvernieuwing het unitonderwijs ingevoerd. Bij dit unitonderwijs zoeken leerkrachten naar mogelijkheden om kinderen meer uit te dagen, hen 'leren leren' en hen te leren onderzoeken. Een unit is een groep kinderen, die meerdere leerjaren omvat. Binnen die units zijn er stamgroepen (dat wat wij nu klassen noemen). Door het werken in units, die bestaan uit twee leerjaren (3-4; 5-6 en 7-8) kan er meer tegemoet worden gekomen aan de verschillen tussen kinderen. In feite wordt er in units leerjaardoorbrekend gewerkt. Naast groeps-leerkrachten zijn leerkrachtondersteuners werkzaam binnen de units. Onderstaand schema geeft het functioneren van de units weer.
Let op: de betekenis van de stamgroep is bij het unitonderwijs anders dan bij het officiële Jenaplanonderwijs.
Bij het unitonderwijs is de stamgroep de jaargroep: groep 3, 4, 5, 6, 7 of 8
Bij het Jenaplanonderwijs is de stamgroep de combinatie van de verschillende jaargroepen: groep 3 - 4 - 5 ; groep 6 - 7 - 8.
In 2011 besluit de regering om in het kader van de kwaliteitsverhoging van het onderwijs jaarlijks een aantal excellente scholen aan te wijzen. Scholen dienen zich hiervoor zelf aan te melden. Een jury bezoekt de scholen, spreken met de directie, kijken plannen in, bezoeken de klassen, spreken met ouders en leerlingen. De jury kijkt naar de resultaten van het onderwijs, maar ook naar andere aspecten van het onderwijs. Vooral wordt gekeken naar zaken, waarin de school zich profileert t.o.v. andere scholen. In totaal vielen 52 scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de prijzen. Zij mogen het predicaat voor één jaar voeren. Een jury met experts uit de onderwijspraktijk beoordeelde het afgelopen jaar 142 scholen die voor het predicaat in aanmerking wilden komen: 90 basisscholen en 52 middelbare scholen. Alle scholen waren voor de uitreiking uitgenodigd. Staatssecretaris Dekker sprak zijn waardering uit voor de door hen getoonde ambitie:
”U zit in de voorhoede, u bent aanjagers van een beweging die we nodig hebben voor de omslag naar een cultuur, waarin excelleren de norm is in plaats van de uitzondering. Waarin het aangemoedigd wordt je te onderscheiden en de lat hoog te leggen. En waarin het vanzelfsprekend is, dat je van elkaar wilt leren. Excellente scholen zijn de koplopers, de rolmodellen waaraan andere goede scholen zich kunnen optrekken.”
Leerlingen van de Haagse Van Ostadeschool (een basisschool) en van het Marnix Gymnasium uit Rotterdam hielpen de staatssecretaris en de jury vervolgens bij het uitreiken van de predicaten. In hoog tempo kregen vertegenwoordigers van de 52 scholen het predicaat en bloemen uitgereikt.
Voor alle 142 scholen was er een oorkonde en juryrapport, ook voor de scholen die deze keer nog geen predicaat kregen toegekend. Een oorkonde als dank voor de getoonde inzet en ambitie en een juryrapport met waardevolle feed-back die hun de basis geeft om zich verder te bekwamen. Een deel van deze scholen zit dicht tegen het predicaat excellent aan.
De 52 excellente scholen krijgen ook formeel een voortrekkersrol. De uitreiking is de start van het programma ’Scholen leren van elkaar’, waarbij excellente scholen hun kennis en ervaring inzetten ter lering en inspiratie van goede scholen die in de buurt van excellentie komen. De predicaten leveren zo een belangrijke bijdrage aan de ambitie uit het regeer-akkoord om van goed naar excellent onderwijs te komen.
De website www.excellentescholen.nl krijgt hierbij een belangrijke rol. De site werd in de Nieuwe Kerk officieel gelanceerd. De juryrapporten van de excellente scholen zijn hier voor iedereen terug te lezen. Verder legt de jury hier nog eens in detail uit waar een school aan moet voldoen om voor het predicaat in aanmerking te komen
Afgelopen jaar konden scholen zich aanmelden voor het predicaat Excellente School 2012. Alle scholen hebben zich aan de jury gepresenteerd en vervolgens heeft de jury onder voorzitterschap van prof. dr. Fons van Wieringen (oud-voorzitter van de Onderwijsraad) de scholen bezocht en beoordeeld. Het predicaat is toegekend voor 2012. Aanmelding voor 2013 start in april. Meer informatie hierover is te vinden op de website Excellentescholen.nl.
Excellente scholen zijn scholen die over de volle breedte goede resultaten halen, zowel op kernvakken als daarbuiten. De jury kijkt daarbij ook naar de toename van vaardigheden of kennis van leerlingen op een school en welke bijdrage de school daaraan levert. Daarnaast spelen de omstandigheden waaronder een school werkt een belangrijke rol. Ook is het schooleigen excellentiebeleid van belang, de wijze waarop een school zich onderscheidt op een specifiek onderwijsgebied, zoals de aandacht voor leerlingen die het erg goed doen of voor leerlingen die juist extra ondersteuning in de klas nodig hebben.
Nederland treedt met de aandacht voor excellente scholen in het voetspoor van landen om ons heen. In Duitsland bestaat sinds 2006 de Schulpreis voor één uitzonderlijk goede school. De Verenigde Staten kennen sinds 2002 Blue Ribbon Schools, een onderscheiding in het bijzonder voor scholen die in moeilijke omstandigheden uitstekende resultaten boeken. De Britse Inspectie voor het onderwijs geeft sinds jaar en dag de kwalificatie outstanding aan scholen die zich sterk positief onderscheiden. Ook in Nederland zal het oordeel van de Inspectie zich op termijn naar het oordeel goed of excellent uitstrekken. De Jury Excellente Scholen is hier de komende jaren een opmaat naar.
Ouders moeten vaak zelf op zoek naar een passende onderwijsplek voor hun kind. Vanaf 1 augustus 2014 zijn scholen verplicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
De huidige organisatie van passend onderwijs is complex. Ook is niet altijd duidelijk waar geld voor extra ondersteuning naartoe gaat. Daarom gaan scholen in de regio samenwerken om leerlingen een passende plek in het onderwijs te bieden. Niet elke gewone school hoeft alle kinderen op te vangen. Kan een school geen passend onderwijs geven, dan wordt binnen het samenwerkingsverband een andere school gezocht die dit wel biedt. Scholen kunnen zich specialiseren en onderling afspreken wie welke kinderen het beste onderwijs kan bieden. Leraren en schoolleiders krijgen in het nieuwe stelsel een centrale rol. Zij staan dichtbij de leerlingen en weten welke behoeften ze hebben.
In het nieuwe stelsel wordt de leerlinggebonden financiering (rugzak) afgeschaft. Het budget blijft wel volledig beschikbaar, maar gaat voortaan rechtstreeks naar de samenwerkende scholen. Die zetten het geld zo doeltreffend mogelijk in.
Ondersteuningsplan samenwerkende scholen
De samenwerkende scholen leggen de afspraken minstens eens in de 4 jaar vast in een ondersteuningsplan. Hierin staat onder meer hoe de scholen:
•het passend onderwijs in hun regio inrichten;
•het geld voor extra ondersteuning besteden;
•leerlingen naar het speciaal onderwijs verwijzen;
•ouders informeren.
Om ouders en leraren zeggenschap over het ondersteuningsplan te geven, krijgen de samen-werkingsverbanden een eigen medezeggenschapsraad. De Inspectie voor het Onderwijs betrekt het ondersteuningsplan bij het toezicht
Op 21 augustus 2013 zijn de eerste Steve Jobs-scholen van start gegaan. Basisscholen in Sneek, Breda, Emmen, Heenvliet, Amsterdam en twee scholen in Almere zijn op 21 augustus begonnen met een nieuwe manier van lesgeven die kinderen beter moet klaarstomen voor het leven in de 21e eeuw. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ideeën die Steve Jobs had over het (Amerikaanse) onderwijs en waar de kinderen voor het grootste deel van de tijd werken met de iPad.
Het schoolgebouw is elke dag van vroeg tot laat open. Het lesprogramma wordt volledig met de iPad gegeven. Hiermee willen de bedenkers onderwijs aanbieden dat beter aansluit op het leven in de 21e eeuw. Onderwijs voor een Nieuwe Tijd noemen ze het, of O4NT. Op de Steve Jobs-school begint elke leerling met een eigen iPad. Daarop is een reeks aan educatieve apps geïnstalleerd, waaronder vier apps die speciaal voor O4NT gemaakt zijn.
Op een virtueel schoolplein kunnen kinderen met elkaar chatten en hun werk etaleren. Agenda’s worden automatisch gevuld en bijgehouden in de app “TikTik sCoolTool”In de app “iDesk Learning Tracker” wordt precies bijgehouden, wat de kinderen precies doen in de verschillende apps en hoe ze presteren. Met de app “sCoolProjects” kunnen de leerlingen samenwerken aan projecten. De leerkracht fungeert als coach. Omdat de iPad de basis van al het onderwijs vormt, hoeft het onderwijs zich niet te beperken tot het fysieke school-gebouw, ook al is dat elk uur van de dag open van 8.30 – 18.30 uur. Ouders en leerlingen kunnen zo zelf beslissen wanneer er op school gewerkt wordt en wanneer thuis. Mocht er toch klassikaal les gegeven moeten worden dan gebeurt dat, hoe kan het ook anders, met AirPlay en een Apple TV.
Van de zeven scholen die gestart zijn met deze nieuwe manier van lesgeven, hebben de Master Steve JobsSchool in Sneek en de Steve JobsSchool Breda alle klassen al voorzien van een iPad. Bij de overige scholen is de O4NT-methode nu alleen in de onderbouw uitgerold en zal het in de komende jaren uitgebreid worden naar de bovenbouw. Uiteindelijk gaan dit jaar 10 scholen van start.
De initiatiefnemer voor de Steve Jobs-scholen in Nederland is Maurice de Hond.
De Staatssecretaris van Onderwijs bekijkt of de scholen bij wijze van experiment vrijstelling kunnen krijgen van de eisen voor de minimale onderwijstijd. Wel benadrukt hij, dat de scholen aan dezelfde kwaliteitseisen moeten voldoen als andere basisscholen. Vanwege het vernieuwende karakter houdt de Inspectie de scholen extra in de gaten.
Nederland telt in januari 2016 22 Steve Jobsscholen. Eind dit jaar zijn dat er 30-35, verwacht oprichter Maurice de Hond. Vrijwel altijd zijn het bestaande scholen, die hun onderwijs omgooien. De Hond en zijn bedrijf begeleiden scholen, trainen het personeel en verzorgen de digitale leeromgeving (tegen betaling). Ook in het buitenland is belangstelling. In Zuid-Afrika zijn twee particuliere Steve JObsscholen en er is interesse uit onder meer Brazilië, Dubai en de Verenigde Arabische Emiraten. Deze scholen betalen ook voor de naamsvoering. Of leerlingen op Steve Jobsscholen met meer plezier leren, is niet bewezen. Hoogleraar onderwijsvernieuwing Rob Martens wil de effecten meten. Afgelopen jaar leidde hij een vooronderzoek. "We hebben een aanvraag voor een langlopend onderzoek ingediend bij het ministerie van onderwijs, maar nog geen witte rook." (wordt vervolgd.)
Klik hier om meer over de Steve Jobsscholen te lezen.
Leen den Besten eindigt zijn beschrijving van de geschiedenis van het christelijk onderwijs in Zevenaar in 2013 als volgt:
"Zo'n twee eeuwen lang was de gebruikelijke opvoeding: Het kind apart zetten van de volwassen wereld, en dan, via wat opvoeden heette, het kind stapsgewijs langzaam en voorzichtig die volwassen wereld binnenleiden. Die manier van opvoeden ging sinds de jaren zeventig van de 20e eeuw steeds moeilijker: grenzenen grensbeewakers werden in toenemende mate buiten werking gesteld. Het kind van het eerste decennium van de 21e eeuw had - vooral via de digitale media - van meet af aan toegang tot de volwassen wereld, inclusief de wereld van geweld en seks, terreinen waar kinderen volgens de gangbare pedagogiek twee en een halve eeuw niet werden toegelaten. Opvoeden moest opnieuw worden uitgevonden.."
In de meeste basisscholen maken de leerlingen in groep 8 een Eindtoets Basisonderwijs. Een groot deel van de Nederlandse basisscholen maakt gebruik van de CITO-eindtoets. Dit is een schoolvorderingentoets, die de leerlingen in februari gedurende drie ochtenden moeten maken. Met deze toets wordt van elke leerling aan het eind van de basisschool het niveau bepaald voor de vakken Rekenen, Taal, Informatieverwerking en Wereldoriëntatie. Dit is verplicht, omdat scholen voor Voortgezet Onderwijs naast het schooladvies van de basisschool de beschikking dienen te hebben over de uitslag van een Schoolvorderingen-toets als objectief gegeven. Officieel is het de bedoeling, dat basisscholen eerst het eigen schooladvies voor iedere leerling vaststellen en onderbouwen in een onderwijskundig rapport. Daarnaast komt de uitslag van de Eindtoets als aanvullend gegeven, dat het schooladvies ondersteunt. In de praktijk werd de uitslag van de Eindtoets vaak direct gebruikt om het Schooladvies op te maken. De uitslag van de Eindtoets speelde in dat geval een leidende rol in plaats van een aanvullende en ondersteunende rol.
Om dit te voorkomen bepaalde de staatssecretaris, dat de Eindtoets vanaf 2015 in april moest worden gemaakt en moesten de scholenvóór 1 maarthun eigen Schooladvies gereed hebben. Na verwerking van de gegevens bleek, dat23%van de achtstegroepers in 2015 een hogere score op de Eindtoets behaalden dan op basis van het advies van hun docent te verwachten was. Het ging hier om 37000 leerlingen. Van deze groep werd bij één op de zes leerlingen het Schooladvies naar boven bijgesteld, waardoor zij in het voortgezet onderwijs op een hoger niveau konden beginnen.
29% van de leerlingen maakte de Eindtoets slechter dan verwacht. Voor deze leerlingen mag het Schooladvies niet 'teruggedraaid' worden.
In 2015 liet 89% van de basisscholen zijn groep 8-leerlingen een eindtoets maken. Vanaf 2016 is dat verplicht. Behalve de Citotoets kunnen scholen ook kiezen voor 'route 8' van A-Vision en de IEP Eindtoets van Bureau ICE. Drie andere eindtoetsen werden door de staats-secretaris afgewezen, omdat zij niet betrouwbaar genoeg zouden zijn.In 2015 bleek dat veel scholen enkelvoudige schooladviezen gaven. Dit had te maken met afspraken met scholen voor Voortgezet Onderwijs in de regio. Met enkelvoudige adviezen zijn 'dakpansgewijze' brugklassen niet meer nodig. Ondanks de oproep van staatssecretaris Dekker, dat het toegestaan is om bij twijfelgevallen dubbele schooladviezen te blijven geven, blijkt dat in 2016 de scholen deze oproep negeren en er nauwelijks dubbele schooladviezen zijn gegeven.
In 2016 lanceert staatssecretaris Sander Dekkers (VVD) een plan om artikel 23 uit de grondwet te moderniseren. Dit wetsartikel regelt de vrijheid van onderwijs. Sander Dekker meent, dat het onderwijsstelsel 'op slot' zit. In 2016 bestaat het 99 jaar en daarmee is het volgens Dekker behoorlijk gedateerd. Het feit, dat momenteel een nieuwe school nog steeds alleen van de grond kan komen als hij hoort tot een levensbeschouwelijke richting, vindt Sander Dekker te star. De VVD-staatssecretaris wil een modernere invulling van het begrip 'richting', zoals dat in de grondwet staat. Hij wil dat ook een pedagogische visie een solide basis kan bieden om een school te beginnen. Het wetsontwerp, waarin dit mogelijk wordt, ligt thans 'ter internet-consultatie', zoals dat heet. Kamerlid Eppo Bruins van de ChristenUnie heeft uitgerekend, dat, als dit wetsvoorstel op dit moment zou worden aangenomen, er zo'n 100 scholen zouden verdwijnen. Bruins' analyse wordt bevestigd door Paul Zoontjes, hoogleraar onderwijsrecht aan de universiteit van Tilburg. De scholen, die dan zullen verdwijnen, zijn voor het meren- deel gereformeerd vrijgemaakt of reformatorisch. Ook zijn 13 antroposofische scholen, plus vier nevenvestigingen, een hindoeïstische en de joodse school in Amsterdam bedreigd.
Dat genoemde scholen, waarvan het aantal leerlingen onder de opheffingsnorm zit, thans nog wel bestaan, heeft te maken met het feit, dat er in de wijde omtrek geen andere school staat van dezelfde richting.
De heer Bruins is van mening, dat Dekker het onderwijs wil ontdoen van identiteit.
bron: dagblad TROUW d.d. 27-2-2016
In 2016 ontstaat er in de kranten en in t.v.-programma's een discussie over de werkdruk van leraren in het basisonderwijs, waardoor ook veel leerkrachten na enkele jaren in het onderwijs werkzaam te zijn geweest, afhaken. Als één van de oorzaken hiervan wordt het overmatig toetsen van de leerlingen genoemd. Om een indruk te krijgen van deze discussie verewijzen wij u naar onderstaande column van René Kneyber in dagbladTROUWvan d.d. 24 februari 2016.
Om maatwerk te leveren is meetwerk nodig. Wie een kind onderwijs op zijn niveau wil bieden zal eerst moeten kijken wat dat niveau is. Hoe meer de samenleving om maatwerk vraagt, hoe meer de school gaat toetsen. Van groep 1 tot groep 8 maken kinderen inmiddels 72 Cito-toetsen.
Maar met de groei van het aantal toetsen is de expertise daarover onder leraren niet toegenomen, die is nog steeds bedroevend. En dan gaat het regelmatig mis. Dusdanig zelfs dat er deze week twee keer aandacht aan werd besteed op de televisie.
Zo zagen we in 'Brandpunt' Becca Aarts, dertien jaar oud. Becca ging elke dag met buikpijn naar haar basisschool. Het ging niet goed, ze scoorde op de Cito-toetsen voor het leerlingvolgsysteem alsmaar rode cijfers. In haar rapport, liet ze zien, stond een lange lijst met rode E's.
Onzeker
Ik wist niet wat ik zag. Inderdaad: scholen gebruiken zo'n systeem om de leerlingvorderingen bij te houden. Maar die zijn bedoeld om als school adequater in te springen op achterstanden en daar plannen voor te maken, zeker niet om ze aan kinderen voor te schotelen. Wat te verwachten viel, gebeurde: Becca werd onzeker, bleef vaker thuis en ging het daardoor waarschijnlijk nog slechter doen. Nogal wiedes, welke sadist geeft nou Cito-resultaten aan kinderen mee?
Een heleboel, kennelijk. Vrijwel alle juffen, bleek al snel op sociale media, tot een juf aan toe die een grafiek aan de muur hing met alle resultaten van leerlingen, zodat ze daar in gesprekken met die leerlingen naar kon verwijzen. Ik verzin het niet.Onbetrouwbare testobjecten
Ook in 'De Monitor' was zondagavond aandacht voor het onheuse gebruik van toetsen. De kleutertoets dit keer. Alle deskundigen twijfelen aan het nut, want kleuters zijn onbetrouwbare testobjecten, en ze worden er ook nog eens gestrest van.
'Maar als zoveel kleuterjuffen en deskundigen vraagtekens zetten bij het gebruik van deze methodes, waarom gebeurt het dan nog?' vroeg presentator Teun van de Keuken vertwijfeld aan AOb-voorzitter Liesbeth Verheggen. Het lag aan de inspectie, vond zij, en aan ouders.
Beste Teun, ik zie dat anders. Het is gemakzucht, het geen 'nee' durven zeggen tegen de baas. Zeg tegen een juf 'het moet van de inspectie' en ze gaat volgzaam op haar rug liggen, en ze doet alles: van het afnemen van een onzinnige en stompzinnige toets tot gebruik van een door amateurs in elkaar gefröbelde methode. Terwijl het niet eens moet van de Inspectie. Het zijn de slapste excuses voor kindermishandeling ooit. En ze zijn niet eens waar.
Column van René Kneyber in dagbladTROUWd.d. 24-2-2016
Sinds 1985 is Engels een verplicht vak op de basisschool in groep 7 en 8. Sinds 2010 zijn veel scholen er toe overgegaan Engels in alle groepen te geven, dua vanaf de kleuters. Dit mag, maar is niet verplicht. De staaatssecretaris vindt wel, dat hoe eerder scholen met deze taal beginnen, hoe beter. Het aantal basisscholen, dat al in groep 1 met Engels begint, groeit gestaag. In 2004 begonnen 44 scholen er mee. In 2016 zijn het er al ruim 1100. Sinds 2015 mogen scholen al vanaf groep 1 vier uur per week les in het Engels geven.
Sinds 2014 experimenteren 18 Nederlandse basisscholen met tweetalig onderwijs. Dit is een proef van het ministerie van onderwijs. De proef houdt in dat 30 tot 50 % van de lessen vanaf groep 1 in het Engels gegeven wordt. Het Platform Onderwijs 2032, dat onlangs o.l.v. socioloog Paul Schnabel advies uitbracht over de toekomst van het onderwijs, pleit ervoor om àlle basisschoolleerlingen zo vroeg mogelijk Engels te leren. Niet door een uurtje Engelse les, zoals nu, maar veel intensiever. Op de proefscholen wordt in de kleutergroepen op vier ochtenden les in het Nederlands gegeven. Op woensdagen en op alle middagen wordt het programma zoveel mogelijk in het Engels herhaald en wordt gewerkt aan het IPC, een Engelstalig programma voor wereldoriëntatie. De leerkrachten spreken dan alleen Engels. De kleuters mogen in het Nederlands antwoorden, omdat dat hun gevoelstaal is, waarin ze zich goed kunnen uiten. In de onderbouw gaat het dus vooral om een passieve Engelse woordenschat. Maar de leerkracht zal de kinderen steeds meer verleiden om Engels te spreken. Als de kleuters naar groep 3 gaan, wordt het Engelstalige onderwijs tijdelijk teruggeschroefd naar 30%, omdat het beter is om hen in het Nederlands te leren lezen, schrijven en rekenen. Als de basis van deze vakken is gelegd, wordt het percentage lessen in het Engels weer opgeschroefd. Deze proef wordt 5 jaar gevolgd door een team van wetenschappers, onder wie hoogleraar tweetalig onderwijs Rick de Graaff.
Critici zijn bang, dat het vele Engels ten koste gaat van het Nederlands. De komende jaren moet blijken of dit zo is en of alle kinderen baat hebben bij tweetalig onderwijs. Schrijver en voormalig hoogleraar Nederlands als tweede taal René Appel is sceptisch. Hij houdt zijn hart vast voor allochtone kinderen. "Engels wordt straks hun derde taal. Je kunt voorspellen dat ze het slechter zullen doen in die taal. Hun Nederlands zal er ook niet op vooruitgaan, als het aantal uren Nederlands wordt gereduceerd." René Appel is van mening, dat tweetalig onderwijs eliteonderwijs is. Alleen kinderen die sowieso al goed presteren, worden er beter van.
bron: dagbladTROUWd.d. 24 februari 2016
Kinderen van lager opgeleide ouders schoppen het vaker minder ver dan kinderen van hoger opgeleiden´
Het Nederlandse onderwijs is goed, zo concludeert de Inspectie van het Onderwijs vandaag in haar rapport De Staat van het Onderwijs. Maar niet alle leerlingen kunnen er in gelijke mate van profiteren. Kinderen van lager opgeleide ouders schoppen het steeds vaker minder ver dan hun leeftijdsgenoten met hetzelfde IQ en met hoger opgeleide ouders.
Volgens de inspectie zijn diverse factoren debet aan de groeiende ongelijkheid in kansen. Zo zijn hoogopgeleide ouders meer betrokken bij de schoolloopbaan van hun kinderen, gaan die vaker naar huiswerkklassen of volgen zij toetstrainingen. Daarnaast wordt steeds vroeger bepaald welk niveau een leerling aan kan. Basisscholen mogen leerlingen in veel regio’s geen dubbel schooladvies (bijvoorbeeld vmbo/havo) meer geven en het aantal brede brugklassen daalt. Onbewust hebben ook leraren van leerlingen met hoogopgeleide ouders een hogere verwachting van deze leerlingen waardoor hun schooladviezen vaker hoger uitvallen dan bij kinderen van lager opgeleide ouders. Overigens is de gemiddelde hoogte van de adviezen in 2014/2015 vergeleken met het schooljaar ervoor gelijk gebleven. Dit meldt de PO-raad op zijn website.
Zorgelijk, noemt de PO-Raad deze groeiende ongelijkheid. De raad gaat hierover in gesprek met zijn leden om duidelijk te krijgen hoe de sector primair onderwijs kan bijdragen aan het oplossen van dit probleem. Voor de PO-Raad staat buiten kijf dat ieder kind gelijke kansen verdient en dat de opdracht van het onderwijs is kinderen die gelijke kansen te bieden. ,,We willen niet terug naar de tijd dat kinderen die voor een dubbeltje worden geboren, geen kwartje kunnen worden’’, benadrukt Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad. ,,Alle kinderen moeten hun talenten kunnen ontplooien, ongeacht hun achtergrond.’’ Al kan het onderwijs dit niet alleen regelen. Opvang, onderwijs, politiek en maatschappij hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid, stelt de PO-Raad.Achterstanden voorkomen
Uit het rapport van de Inspectie blijkt dat het opleidingsniveau van ouders sterk bepalend is voor de onderwijskansen van kinderen. Daarom vindt de PO-Raad dat het onderwijsachterstandenbeleid zo moet worden gewijzigd dat er recht wordt gedaan aan alle kinderen die extra aandacht nodig hebben. En daarom verzet de PO-Raad zich tegen de huidige bezuinigingen op onderwijsachterstanden. Het budget om onderwijsachterstanden weg te werken, daalt, terwijl de werkelijke achterstanden niet afnemen. De PO-Raad maakt zich hierover zorgen omdat kinderen die eenmaal een achterstand hebben opgelopen die achterstand vaak nooit meer inhalen.
bron: dagblad Trouw d.d. 13 april 2016
Ministers, scholen en Kamerleden reageren bezorgd op het rapport van de onderwijsinspectie. Hierin staat dat kinderen van laagopgeleide ouders minder kansen krijgen dan klasgenoten met hoogopgeleide ouders, ook al zijn ze even slim.
"We willen niet terug naar de tijd dat kinderen die voor een dubbeltje worden geboren, geen kwartje kunnen worden", stelt de koepel van basisscholen, de PO-Raad. "Alle kinderen moeten hun talenten kunnen ontplooien, ongeacht hun achtergrond."
Daar lijkt iedereen het wel over eens. Ook minister Jet Bussemaker en staatssecretaris Sander Dekker van Onderwijs willen dat iedere leerling het onderwijs kan volgen dat bij hem of haar past. "Talent en motivatie moeten uitgangspunt zijn bij je schoolkeuze, niet het inkomen of opleidingsniveau van je ouders", vinden ze.
Schuld
Volgens oppositiepartijen is het juist de schuld van het kabinet dat scholieren ongelijke kansen hebben. Volgens SP-Kamerlid Jasper van Dijk staart staatssecretaris Sander Dekker zich blind op excellentie en toptrajecten. "De leerlingen met een achterstand laat hij vallen als een baksteen."
Ook Paul van Meenen van D66 wijst op de regering. "Door dit kabinet is het voor scholen een financieel risico geworden om bijvoorbeeld leerlingen opleidingen te laten stapelen en door te laten stromen van het vmbo naar de havo. Scholen worden door dit kabinet dus afgestraft als ze kinderen kansen bieden.''
Oplossingen
Verus, de vereniging voor protestantse en katholieke scholen, wil dat er meer 'brede brugklassen' komen. Daarin krijgen kinderen van verschillende niveaus samen les. Pas na dat eerste jaar zouden de leerlingen naar vmbo, havo of vwo moeten gaan. Verus denkt dat het ook kan helpen als kinderen in groep acht vaker een gemengd schooladvies krijgen, dus niet simpelweg havo, maar bijvoorbeeld havo/vwo.
Volgens de christelijke scholen ligt de schuld ook bij de politiek. Die beloont scholen voor hogere examencijfers en beter rendement. Dat zorgt voor 'perverse prikkels' om kinderen eerder te selecteren, zeggen de christelijke scholen.
PvdA-Kamerlid Loes Ypma wil dat een schooladvies wordt bijgesteld als de uitslag van de Citotoets daar aanleiding toe geeft. De hoogste uitkomst moet volgens haar tellen.
Minister Bussemaker (Onderwijs, PvdA) en staatssecretaris Dekker (Onderwijs, VVD) vinden deze ontwikkeling ongewenst. Zij wijten dit onder meer aan de groeiende invloed van, op zichzelf begrijpelijk, gedrag van ouders.
Zij sluiten niet uit de eindtoets (zoals Cito) weer eerder in het jaar te laten afnemen „als de ongewenste effecten zich blijven voortzetten”, schrijven zij in een brief. Ook zou een laag schooladvies bij een hogere Citoscore verplicht kunnen worden bijgesteld. Zo zou de eindtoets weer grotere invloed krijgen op het schooladvies. Met ingang van vorig jaar wordt deze toets pas gemaakt na het schooladvies van de leerkracht.
Het was geen goed idee om leraren meer invloed te geven op het schooladvies van hun leerlingen. Hoewel de achterliggende gedachte best sympathiek is, moet Nederland alle kinderen toch weer onderwerpen aan een landelijke test om te bepalen welk niveau bij ze past.
Die aanbevelingen doet de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (Oeso) in een uitputtend rapport over het Nederlandse onderwijsstelsel. Het is voor het eerst in tientallen jaren dat de Oeso een jaar lang het Nederlandse stelsel in de gaten hield.
Juffen en meesters hebben als het aan de Oeso ligt straks niets meer te zeggen over het schooladvies. Zij laten zich onbewust te veel leiden door de eisen van ouders en bovendien hebben ze geen zicht op de prestaties van andere leerlingen in Nederland. Ze weten dus ook niet of hun leerlingen beter of slechter presteren dan gemiddeld.
Verder zouden leerlingen op een later moment hun schoolkeuze moeten maken en kunnen er best wat schoolniveaus samengevoegd worden. Welke daarvoor in aanmerking komen, zegt de Oeso niet. Ook moeten de grote scholengemeenschappen terugkeren, zodat leerlingen makkelijker op een hoger niveau verder kunnen.
Eindtoets
De eindtoets in het basisonderwijs is sinds dit jaar minder belangrijk dan het oordeel van de leraar. Eerder dit jaar concludeerde de Onderwijsinspectie al dat kinderen met laagopgeleide ouders vaker een lager schooladvies krijgen dan kinderen met mondige hoogopgeleide ouders.
Trouw d.d. 25 mei 2016
Scholieren worden in Nederland te vroeg geschift naar niveau, stelt de Oeso, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. Onderwijsdeskundige Louise Elffers van de Universiteit van Amsterdam wil het ook anders: 'Verspil geen talent, geef ze kansen', zegt zij.
Hoe moet het anders?
"De prikkels zijn verkeerd. Uit angst voor slechte rendementen gaan middelbare scholen risico's mijden. Ze verzeilen in een slag om de beste leerlingen die diploma's in een keer halen en niet afstromen naar een lager niveau. Dat laatste levert hen namelijk strafpunten op, de inspectie beoordeelt het als zwakte.
"In plaats van optimale ontwikkelingskansen bieden, snijden we dus kinderen vroegtijdig de pas af. Het staat haaks op een toegankelijk onderwijsstelsel. De politiek moet hier ingrijpen en het tij keren. Niemand zit te wachten op grootschalige, van bovenaf opgelegde wijzigingen van dat stelsel, maar de minister moet echt met scholen aan het werk om het voortgezet onderwijs te flexibiliseren en schotten weg te halen.
"Verspil geen talent. Dat geldt ook voor het hoger onderwijs. Als zoveel mbo-studenten uitvallen in het hbo, zorg dan dat ze een pittige voorbereiding en extra hulp in het hbo zelf krijgen. Geef ze kansen."
Misschien de middenschool herintroduceren?
"Ah, het gevreesde M-woord dat de discussie direct vertroebelt omdat de middenschool indertijd is mislukt. Kinderen nog drie jaar lang exact hetzelfde pakket bieden lijkt me niet het beste alternatief, nu al vervelen sommige basisscholieren zich dood.
"Maar scholen met een brede onderbouw, waarin leerlingen op verschillende niveaus deels gezamenlijk en deels gescheiden onderwijs volgen, kan een goed alternatief zijn. Met algemeen vormende en meer beroepsgerichte vakken. Na de derde klas kunnen ze gerichter kiezen voor een uitstroomprofiel, beroeps of algemeen vormend. Ook voor een gymnasiast kan het goed zijn te ontdekken wat hij met zijn handen kan.
"Laten we ervoor zorgen dat scholen leerlingen van verschillende niveaus niet verder uit elkaar trekken, zoals nu gebeurt."
De Oeso tikte Nederland hierover eerder op de vingers. Waarom volhardt Nederland?
"Toenmalig minister Plasterk weerlegde die kritiek. Leerlingen konden volgens hem verkeerde schooladviezen of keuzes makkelijk repareren. Maar die kansen om op te klimmen en te veranderen van koers zijn sindsdien eerder slechter dan beter geworden."
Wat mankeert er precies aan?
"Kinderen worden als ze twaalf zijn al gescheiden naar niveau. Op papier staat het er mooi, ze kunnen op- en afstromen, opleidingen stapelen, maar de praktijk is anders. Ze lopen tegen steeds hogere drempels aan. Daardoor staat enorme druk bij de overgang naar de middelbare school.
"Dat begint al met plaatsing. Heb je een dubbeladvies vmbo-t/havo of havo/vwo, dan krijg je geen plekje op het hoogste niveau. Wisselen is moeilijker, want brede scholengemeenschappen - van vmbo tot vwo - zijn er steeds minder. Leerlingen die willen doorstromen, krijgen ook te maken met hogere eisen, met een vmbo-t-diploma heb je bijvoorbeeld niet automatisch meer toegang tot havo. En tot slot stuiten ze op toenemende selectie aan de poorten van hbo en universiteiten."
Wat betekent dat?
"Wie eenmaal op een bepaald pad is geplaatst, komt daar niet makkelijk meer vanaf. Het is moeilijk doordringen naar andere niveaus en kinderen - burgers van de toekomst - komen niet in contact met elkaar. Die selectie op twaalfjarige leeftijd is daarom steeds bepalender geworden voor de rest van je schoolcarrière, dus ook je professionele loopbaan en je leven.
"Het recente rapport van de onderwijsinspectie De Staat van het Onderwijs bevestigt bovendien opnieuw dat het opleidingsniveau van ouders een heel belangrijke rol speelt. Kinderen van laagopgeleide ouders hebben in ons systeem minder kansen dan leeftijdgenoten met dezelfde intelligentie en hogeropgeleide ouders. Zo'n sociale ongelijkheid wil je niet."
bron: dagblad TROUW d.d.25 mei 2016
Eind 2016 vindt er weer een discussie plaats over artikel23. In december 2016 stemt de partijvergadering van Groen Links vóór een voorstel, dat een bom legt onder de vrijheid van onderwijs. Groen Links is vanaf dat moment voorstander van het afschaffen van de gelijke bekostiging van religieus onderwijs. Christenen, joden en moslims moeten hun scholen maar zelf gaan betalen, want dat de overheid bijzonder onderwijs financiert, zou 'niet van deze tijd' zijn. De partij zet hiermee de klok meer dan 100 jaar terug naar de tijd van vóór de Pacificatie van 1917. Gertjan Segers van de Christen Unie reageert direct op dit bericht in TROUW, waarin hij uitspreekt, dat de missie van de Christen Unie juist is, om op te komen voor de vrijheid om je overtuiging te laten spreken, ook op school. Want daardoor halen we het beste uit leerkrachten, ouders en hun kinderen. Samenwerking van Christen Unie met Groen Links is nu uitgesloten.
Kleuterleerkrachten nemen deze weken misschien wel de moeilijkste beslissing van het jaar: wie is er klaar voor de schoolse taal- en rekenlessen van groep 3, en wie kan beter ‘doorkleuteren’ in een speelse omgeving? Een op de tien leerlingen blijft een jaar langer in groep 2.In de lente willen kleuterjuffen er uit zijn met hun ‘herfstleerlingen’: laten we ze al ruim voor hun zesde verjaardag doorstromen naar groep 3 of blijven ze nog een jaartje ‘doorkleuteren’? Nergens op de basisschool is de overgang zo groot als tussen de kleuterschool en groep 3. Voorbij is het ineens met het spelen in de bouwhoek, met de zandtafel en in de poppenhoek. Niet langer leren kinderen spelenderwijs letters en cijfers. Voor de rest van hun schooltijd zitten zij aan tafeltjes, krijgen weektaken en volgen vaak klassikale uitleg.
Volgens de kleuterjuffen is het verschil in onderwijs zelfs zo groot, dat hun vak er eentje apart is. Maar deze week bleek dat er voorlopig geen afzonderlijke opleiding komt voor kleuterleerkrachten: het ministerie van onderwijs vindt het belangrijker dat leraren de ‘leerlijnen’ van kinderen uit groep 1 tot en met 8 kunnen doorgronden.
Meerwaarde
Leerkrachten zijn vrij unaniem in hun advies om kinderen over wie ook maar de geringste twijfel bestaat of ze toe zijn aan groep 3, bij de kleuters te laten zitten. De Onderwijsinspectie zegt weer het tegenovergestelde. ‘Bij twijfel doorstromen’, is de regel. De Inspectie wil van een school goede redenen horen voor zittenblijvende kleuters. Wetenschappers zijn er namelijk niet van overtuigd dat doorkleuteren meerwaarde heeft. De kosten zijn bovendien hoog als kinderen meer dan acht jaar op de basisschool doorbrengen.
En de ouders? Die reageren wisselend, vertellen juffen. Terwijl de een zich een beetje schaamt voor een kind dat bij de kleuters al doubleert, ziet de ander het juist als een mogelijkheid voor het kind om zich sterker te ontwikkelen. Wat is voor een kind nu de optimale route?
Vijftien letters lezen
‘Kijk naar het kind’, adviseren de juffen vrijwel unaniem. Maar er zijn wel een aantal criteria die altijd meespelen. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid zijn cruciaal, maar de meeste scholen willen ook dat kinderen minstens vijftien letters kunnen lezen, woorden kunnen hakken en plakken (‘b-oo-m’) en hun eigen naam tussen andere namen kunnen herkennen, vertelt juf Maike Douglas uit Wijk bij Duurstede.Er zijn ook subtielere aanwijzingen die meespelen: zitten de vriendjes van een leerling vooral onder eerstegroepers of tussen leeftijdgenootjes? Durft de leerling al alleen naar de conciërge om iets te vragen? En zelfs fysieke kenmerken spelen soms een rol: wisselt een kind al tanden, verliest het de molligheid en is het zo volgroeid dat het met een arm over zijn hoofd zijn oor kan pakken? Kleuterjuf Lydia Mijnhardt-Lich uit Emmen legt uit: “Omdat het rijpen van de hersenen veel verbanden heeft met het uitrijpen van de sensomotorische ontwikkeling, krijg je zo makkelijker een beeld van een kind of hij rijp is voor groep 3.”
Wetenschappers kijken anders naar de ‘kleuterbouwverlenging’. Zij zien dat leerlingen die doorkleuterden de eerste paar jaar iets beter presteren dan hun klasgenoten, maar dat die voorsprong later afneemt. Sterker nog, de zittenblijvers zouden het minder goed doen dan vergelijkbare zwak presterende vroegere klasgenoten die wel doorstroomden. Doorkleuteren zou de eerste paar jaar van de basisschool kunnen verhullen dat kinderen eigenlijk leerproblemen hebben. Leraren moeten die meteen kunnen aanpakken. Kleuters ontwikkelen zich met sprongen. Een kind dat in april nog niet rijp is voor taal en rekenen, zou dat na de zomervakantie wel kunnen zijn. Bovendien moet de leraar in staat zijn om leerlingen met achterstanden op zijn eigen niveau te onderwijzen. Internationaal gezien is het Nederlandse fenomeen van een verkorte of verlengde kleutertijd eigenaardig. In de meeste Europese landen stromen kinderen als ze leerplichtig zijn automatisch door.
Eenzijdig
Het kleuteronderzoek is onder leerkrachten wijd en zijd bekend, maar het zet bij hen de nekharen overeind. “Deze wetenschappers bekijken het eenzijdig”, zegt juf Petra van Ginkel uit Goes. “Het gaat alleen om leeropbrengsten en niet om het welbevinden van de kinderen. De onderzoekers hebben er bijvoorbeeld niet naar gekeken hoe het jonge kleuters vergaat die wel doorstroomden naar groep 3. Hoe zaten die kinderen in hun vel? Hoe verliep hun verdere schoolcarrière?” Op sociaal-emotioneel vlak komen vroege doorstromers uiteindelijk vaak ‘net tekort’, zeggen de leraren. Meester Matthijs Jansen uit groep 8: “Ze redden het wel tot groep 6 of 7, maar daarna wordt het steeds lastiger. Het ontbreekt kinderen aan zelfvertrouwen. Niet zelden moet ik daarom kinderen die misschien qua intelligentie best havo hadden gekund, toch een vmbo-t advies geven.” Als kinderen doubleren in hogere klassen van de basisschool, heeft dat vaak veel negatievere effecten dan in de kleuterklas, vindt kleuterjuf Minet Willemsen. “Het gevoel van falen is dan groter. Bovendien worden de eerste echte vriendschappen vanaf groep 3 gevormd. Daarnaast kun je kinderen in de kleutergroepen een stevige basis meegeven, die van belang is voor de rest van hun schoolloopbaan.
De kosten
Het dilemma van de herfstleerlingen is eigenlijk ontstaan om een economische reden. Tot 1985 moest een kleuter voor 1 oktober zes jaar zijn geworden om door te mogen naar groep 3. Maar sinds 1985 mogen ook jongere kinderen, die tussen 1 oktober en 1 januari geboren worden, al door naar de derde groep. Door de versnelde doorstroom zouden er meer kinderen binnen 8 jaar de basisschool doorlopen, een kostenbesparing. Immers, iedere leerling kost de overheid 6500 euro per jaar. In iedere jaarlaag op de basisscholen zitten gemiddeld zo’n honderdtachtigduizend leerlingen. Daar blijft in groep 2 gemiddeld 10 procent van zitten: dat kost zo’n 12 miljoen per jaar.
Volgens de Onderwijsraad is de kleuterklas sinds 1985 meer een klas geworden waar kinderen ‘klaargestoomd’ worden voor groep 3. De overgang tussen de groepen is groot. Van spelen op het schoolplein, in de bouwhoek of in de poppenhoek worden de kinderen in groep 3 gehouden aan een strak regime met reken- en taallessen. Groep 3 wordt vaak beschouwd als de meest cruciale klas, waar een levenslange basis voor taalbegrip wordt gelegd. Maar door zoveel gewicht te leggen op de beslissing of een kind rijp is voor groep 3, is het gevolg wel dat speelse kleuters zomaar een jaar kunnen verliezen.
Een groot aantal scholen wil voorkomen dat kleuters de dupe worden van een onderwijssysteem waarbij niet de leerstof wordt aangepast op het kind, maar het kind klaar moet zijn voor de leerstof. Trouw zet een paar oplossingen op een rij.
1. Geen groep 1/2, maar groep 2/3
Corine van den Hoek leidde een ooit uit roosternood geboren groep 2/3 op haar Sint Radboudschool in Heiloo. Ze is een groot voorstander geworden van een groep 2/3, waar de derdegroepers ook spelenderwijs taal- en rekenen onder de knie krijgen. Terwijl de tweedegroepers spelen in het winkeltje, schrijven de derdegroepers er de prijskaartjes en reclame bij. Als de kleuters buitenspelen, krijgen de derdegroepers taal- en rekenles. Van den Hoek lette wel op dat haar tweedegroepers zelfstandige kinderen waren, want ze krijgen iets meer vrijheid dan in een gewone kleuterklas. “Als leerkracht moet je er wel voor zorgen dat groep 2 niet het ondergeschoven kindje wordt. Voor de derdegroepers gaat de aandacht erg uit naar lezen en rekenen, maar de kleuter moet echt kleuter kunnen blijven en het aanbod van kleuters krijgen.
“Mijn ervaring is dat de tweedegroepers aan het begin van het jaar nog heel veel spelen, maar dat de zandtafel of poppenhoek aan het einde van het schooljaar al veel minder in trek zijn. Zij groeien geleidelijk toe naar groep 3. Voor mijn derdegroepers betekende de groep 2/3 dat de overgang met de kleuters helemaal niet groot was, en zij veel kindvriendelijker hun eerste schreden op het terrein van rekenen en taal zetten.”
2. Ieder half jaar over naar een nieuwe klas
Op ongeveer 100 scholen in Nederland gaan kinderen ieder half jaar over naar een nieuwe klas. Er zijn daar niet 8 klassen, maar 16 fases. De overgang van kleuters naar groep 3, is hier de overgang van fase 4 naar fase 5. In fase 4 laat de leerkracht letters en getallen op een speelse manier voorbijkomen, en begint in fase 5 met de wat schoolsere lessen. Als een kind daar in fase 4 nog niet rijp voor blijkt, verliest het hooguit een half jaar. De meerwaarde van het fasenonderwijs zit hem vooral in de overgang van kleuters naar basisschool. In de bovenbouw stappen veel scholen gewoon weer over op jaarklassen.
3. Stop met het klassikaal onderwijs
Op Montessori-, Dalton- of Jenaplan-scholen mogen kinderen vaak zelf bepalen met welke leerstof ze aan de slag gaan. Ze werken individueel of met andere kinderen samen. De leerkracht loopt rond als coach. Zulke scholen gaan ervan uit dat kinderen van dezelfde leeftijd grote niveauverschillen kunnen hebben, maar allemaal op hun eigen moment tot leren komen. Montessori- en Jenaplankleuters scoren bijvoorbeeld op taal en rekenen minder goed dan kleuters op scholen met klassikaal onderwijs, maar met name de montessorikinderen hebben deze achterstand in groep 5 en 8 weer ingelopen, onderzocht bureau ITS in 2010.
Steeds meer scholen stappen over op dit ontwikkelingsgericht, of ervaringsgericht onderwijs. De prestaties worden bijgehouden door observatie en evaluatie, en zijn niet makkelijk vergelijkbaar met die van ‘gewone’ scholen.
4. Begin al voor de kleuterschool met taal
Gemeenten geven de laatste jaren veel geld uit aan voorscholen en peuterspeelzalen waar kinderen met achterstanden extra taalles krijgen. Wetenschappers hebben nog geen bewijs dat deze voorscholen veel opleveren. Hoewel de kinderen taalvaardiger binnenkomen bij de kleuters, zouden die effecten op de lange termijn verdwijnen. Sommige pedagogen bepleiten om kinderen al vanaf 3 jaar naar de kleuterschool te sturen, maar de opbrengsten hiervan zijn nooit onderzocht. Achterstandsleerlingen gaan wel iets beter praten van zo’n verlengde kleutertijd. Het is in ieder geval goedkoper om kinderen langer naar de kleuterschool te sturen, dan aparte voorscholen in te richten.
TROUW d.d. 23 maart 2017
Sinds tweehonderd jaar publiceert de Inspectie van het Onderwijs de Staat van het Onderwijs. Dit is vastgelegd in de Grondwet. Op deze manier informeert de regering het parlement over hoe het er voor staat met het onderwijs. De inspectie wil met De Staat ook bijdragen aan het doorlopende gesprek over hoe we het onderwijs verder kunnen verbeteren.
Onbenut talent door te grote schoolverschillen - Staat van het Onderwijs 2015/2016
Het Nederlandse onderwijs laat te veel talenten van leerlingen en studenten onbenut. Dit constateert de Inspectie van het Onderwijs in De Staat van het Onderwijs 2015/2016. Dit wordt deels veroorzaakt door te grote verschillen tussen scholen. Ook de vorige jaar geconstateerde kansenongelijkheid tussen leerlingen van laag- en hoogopgeleide ouders blijft een rol spelen.
Te grote verschillen tussen scholen
De verschillen in de resultaten die scholen halen zijn te groot. Het blijkt fors uit te maken op welke school of opleiding een leerling terecht komt. Ook als rekening wordt gehouden met verschillen in leerlingpopulatie.
De slagingspercentages in het voortgezet onderwijs verschillen sterk: van 75% tot 100%. Van alle landen die aan het Pisa-onderzoek meedoen zijn, nergens de verschillen tussen vo-scholen zo groot als in Nederland. In het basisonderwijs blijken leerlingen van sommige scholen gemiddeld tien tot twintig punten lagere resultaten te halen op de eindtoets dan op andere scholen met dezelfde leerlingsamenstelling. Dat kan er voor zorgen dat leerlingen één of twee niveaus lager terecht komen in het vervolgonderwijs dan leeftijdsgenoten met dezelfde capaciteiten.
Scholen hebben in Nederland grote vrijheid het onderwijs naar eigen inzichten in te richten. Het geeft ouders en leerlingen de kans om een school te kiezen die bij hen past. Bovendien geeft het scholen veel ruimte voor onderwijsvernieuwing. Dit mag echter niet ten koste gaan van het benutten van talenten van leerlingen. Op dit moment maakt het voor de toekomst van leerlingen te veel uit op welke school ze terechtkomen.
Ongelijkheid hardnekkig probleem
Vorig jaar constateerde de inspectie dat de kansen die kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders krijgen, steeds meer uiteenlopen. Het afgelopen jaar zijn er stappen gezet. Zo zijn afgelopen schooljaar twee keer zoveel basisschooladviezen (naar boven) bijgesteld na de uitslag van de eindtoets als het jaar daarvoor. Dit heeft echter de ongelijkheid tussen kinderen van laag- en hoogopgeleide ouders nog niet kleiner gemaakt; met name de adviezen van de laatste groep werden bijgesteld. Zo blijft nog veel talent onbenut.
Kansenongelijkheid blijkt niet alleen in het onderwijs maar ook in de overgang naar de arbeidsmarkt een rol te spelen. Mbo- en hbo-afgestudeerden met een niet-westerse migratie-achtergrond vinden minder makkelijk een baan. Dit verschil is de laatste vijftien jaar toegenomen. Zo is bij de mbo-afgestudeerden met een niet-westerse migratie-achtergrond de kans op werkloosheid 11,5% hoger. In 2001 was dat 4,7%.
Ook een stageplek vinden is voor mbo-studenten met een niet-westerse migratie-achtergrond lastiger. Zo’n 31% van hen geeft aan moeite daarbij te hebben, tegen 22% bij studenten zonder die achtergrond.
Resultaten Nederlandse onderwijs onder druk
De gemiddelde prestaties in het Nederlandse onderwijs zijn hoog. Wel stagneerden of daalden de Nederlandse prestaties internationaal gezien de afgelopen twintig jaar, terwijl die in andere landen juist vooruitgingen. Met name de top is smaller geworden: het aantal leerlingen dat goed presteert is flink teruggelopen.
Goede scholen laten zien dat het beter kan
De verschillen tussen scholen laten zien dat er op veel plaatsen meer gehaald kan worden uit de talenten van leerlingen. Hier ligt een belangrijke taak voor besturen, scholen en regio’s. De combinatie van goede leraren, schoolleiders en bestuurders is hierbij essentieel. Zij kunnen vanuit een gezamenlijke visie en continue professionalisering veel bereiken.
De verschillen tussen resultaten van scholen zijn voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het handelen van scholen zelf: op scholen met bovengemiddelde resultaten ziet het onderwijs er daadwerkelijk anders uit. Er worden hoge ambities gesteld en de leerlingen worden goed gevolgd. Het onderwijs wordt vormgegeven door sterke teams en schoolleiders, en er is veel aandacht voor professionalisering en verbetering. De besturen ondersteunen de scholen hierbij.
Op dinsdag 27 juni 2017 wordt er door de leerkrachten van de basisscholen een uur gestaakt. De scholen beginnen alle een uur later. 80% van de basisscholen doet aan deze korte staking mee. Het gaat om werkdruk en salaris. De werkdruk is in de afgelopen jaren steeds groter geworden de grote klassen en door het kindgericht onderwijs en het passend onderwijs, waardoor de individualisering in het onderwijs is toegenomen. Klassikaal onderwijs is veranderd in individueel of groepsgericht onderwijs. De administratieve last wordt erg groot en de kwaliteitseis van de inspectie dwingt scholen om ondanks de grote werkdruk toch het vereiste kwaliteitsniveau te halen. Het salaris loopt achter bij het salaris van leraren in het Voortgezet Onderwijs. Men wil door deze staking bereiken, dat in de formatie van een nieuwe regering rekening wordt gehouden met verhoging van de salarissen en vermindering van de werkdruk d.m.v. kleinere klassen en/of meer handen in de klas. Ook is er nu reeds een tekoret aan leerkrachten en zal dat t3ekort in de toekomst schrikbarende vormen aannemen, als er nu niets gebeurt. Het vak van leerkracht moet weer duidelijk op de kaart worden gezet. Staatssecretaris Dekker heeft inmiddels al laten weten, dat salarisverhoging er voorlopig niet in zit.
Op 5 oktober en 12 december wordt er de hele dag gestaakt.
Klik hier voor uitgebreide informatie uit de Volkskrant
De kwaliteit van het onderwijs....
Bij het tegenwoordige onderwijs spelen termen als 'kwaliteit' en 'opbrengsten' een belangrijke rol. Nu weet ik wel, dat het bij de beoordeling van kwaliteit niet alleen om onderwijskundige doelstellingen gaat, maar juist ook om pedagogische, sociale, culturele, milieudoelen enz. Toch is het ingestuurde artikel van Hannie Veldhuizen mij uit het hart gegrepen. Het stuk heeft de titel: 'Me' als bezittelijk voornaamwoord. Het ingezonden artikel staat in dagblad Trouw d.d. 1 februari 2019. Ik hoop, dat de inhoud niet past op elke basisschool in Nederland. Er moeten toch nog scholen zijn, waar werkwoordvorming en het taalkundig ontleden nog tot het normale curriculum behoren.
'ME' als bezittelijk voornaamwoord
Hannie Veldhuijzen, docente Nederlands/zorgcoördinator
Wat Nelleke Noordervliet in haar column (Opinie, 26 januari 2019) schetst kan ik volmondig beamen. Ik sta dertig jaar voor de klas als docente Nederlands en ik heb het zien gebeuren. Wekelijks schud ik mijn hoofd als ik het werk nakijk van mijn havo-2 klas. De helft van deze klas schrijft het persoonlijk voornaamwoord 'me' als het bezittelijke voornaamwoord 'mijn' van toepassing is. Dat kwam ik 30 jaar geleden niet tegen op dit niveau. Nog steeds zijn er enkele leerlingen in deze klas die geen hoofdletters zetten aan het begin van de zin of bij eigennamen. Laatst vroeg een leerling hoe de hoofdletter 'T' moest worden geschreven. Toen dacht ik: het moet toch niet gekker worden. De werkwoordspelling aanleren is een groot drama. Dat lukt niet, of nauwelijks, omdat de basis ontbreekt. Leerlingen hebben op de basisscholen namelijk niet of nauwelijks geleerd hoe ze werkwoorden moeten vervoegen. Ze weten bovendien niet wat er bedoeld wordt met o.t.t. en o.v.t. Veel leerlingen lezen moeizaam en hebben er een hekel aan. Wanneer ze een leesverslag moeten maken, moet ik een originele verwerkingsopdracht verzinnen om te voorkomen dat ze het van internet halen, maar dan nog zie ik dat er veel wordt gejat.Ik heb brieven van mijn klasgenootjes bewaard die mij werden toegestuurd toen ik in het ziekenhuis lag. Ik zat toen in klas 6 van de lagere school en dan heb ik het over het jaar 1972. Mooie handgeschreven brieven waarin nauwelijks taalfouten staan. Destijds werd er tijd en aandacht besteed aan spelling en grammatica en er werd dagelijks veel geoefend waardoor het toepassen van de basisregels werd geautomatiseerd door bijna alle leerlingen. In het moderne basisonderwijs zijn er plus-klassen gecreëerd voor kinderen die hoger scoren dan de gemiddelde leerlingen. De gedachtengang is dat deze kinderen extra moeten worden uitgedaagd. Je gaat deze (hoogbegaafde) leerlingen natuurlijk niet plagen met extra lees- en taallesjes, want dat is niet uitdagend genoeg. Leren bridgen of een uitje naar Lego-land is toch veel leerzamer?! De zwakkere kinderen hoeven niet te worden uitgedaagd met creatieve opdrachten of leuke uitstapjes: zij gaan toch maar naar het vmbo. Ik word hier verdrietig van en nog veel verdrietiger als een plus-leerling zonder blikken of blozen deze zin produceert:"ik heb me huiswerk niet gemaakt, want me moeder was gisteren jarig en me hond moest naar de dierenarts."
21 juni 2019
Minister: eindtoets op basisschool naar eerste helft maart en vast inschrijfmoment middelbaar onderwijs
Minister Arie Slob (CU) van Onderwijs wil dat vanaf het schooljaar 2021-2022 de eindtoets voor basisscholieren weer vroeger in het jaar plaatsvindt. Ook zou er een vast inschrijfmoment voor de middelbare school komen, op 1 mei. De VO-Raad, de koepel van scholen in het voortgezet onderwijs, is over dat laatste plan sceptisch.
De eindtoets in het basisonderwijs wordt vanaf het schooljaar 2021-2022 vervroegd naar de eerste helft van maart. Dat is direct nadat het eerste advies voor vervolgonderwijs is gegeven. De toets-uitslag wordt meegenomen in het definitieve schooladvies, dat uiterlijk 1 mei bekend moet zijn. Op dat moment vindt dan in heel Nederland gelijktijdig de inschrijving voor de middelbare school plaats.
Met dat voornemen voert minister Arie Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs, CU) aanstaande dinsdag een debat met de Tweede Kamer over aanpassing van de Wet eindtoetsing primair onderwijs. Met ingang van het schooljaar 2014-2015 is de eindtoets verplaatst van februari naar de periode tussen half april en half mei. Dan is het schooladvies al gegeven.
Onderadvies
Een meerderheid van de Kamer is bij nader inzien ontevreden over die wijziging. Onder het kabinet-Rutte II was het argument dat het leerjaar in groep 8 zo beter werd besteed en er niet vanaf februari alleen nog maar aan de eindmusical werd gewerkt. Ook zou het autonome oordeel van de docent voldoende waarborg bieden voor een passend schooladvies, en zouden de prestatiedruk en nervositeit rond het ene alles beslissende toetsmoment verdwijnen.
Cijfers van de Onderwijsinspectie pakten anders uit. In de praktijk bleek eenderde van de schooladviezen af te wijken van het resultaat van de eindtoets, dat pas komt als de inschrijving voor middelbare scholen al loopt. Zogeheten ‘onderadvies’ treft vooral leerlingen met lageropgeleide ouders. Als zij daarna een goede toets maken en het advies wordt naar boven bijgesteld, is inschrijving bij een andere middelbare school soms niet meer mogelijk. Die kansenongelijkheid wil Slob bestrijden.
‘Het professionele advies van de leraar blijft leidend’, zegt Slob. ‘Maar een toets op afstand van het schooladvies heeft ook nog een ander effect. Rijkere ouders gebruiken de tussenliggende tijd na een in hun ogen te laag advies om zich te begeven in de wereld van het toetscircuit en het schaduwonderwijs. Ook dat is een vorm van kansenongelijkheid die het kabinet hiermee wil wegnemen. Extra toetstraining moeten we voorkomen.’
Handreiking
Slob voelt er niets voor de eindtoets weer aan het schooladvies vooraf te laten gaan. ‘Uit een peiling onder leerkrachten blijkt dat driekwart de huidige volgorde wil behouden’, aldus de minister. ‘En een deel van het onderwijsveld verwacht ook dat de gelijkheid toeneemt als de eindtoets weer eerder wordt afgenomen.’ Ook komt er een ‘handreiking’ voor leraren die hen helpt om de afwegingen bij hun oordeel ‘explicieter en transparanter’ te maken en ‘onbewuste vooroordelen’ tegen te gaan.
Om iedereen gelijke kansen te geven op toelating tot de middelbare school van voorkeur wordt 1 mei het landelijk moment van inschrijving. De VO-Raad, de koepel van scholen in het voortgezet onderwijs, laat desgevraagd weten dat een ongeschikt moment te vinden, en niet alleen omdat het veelal in de meivakantie valt. ‘Met de inschrijvingen pas op 1 mei hebben wij te weinig tijd om ons voor te bereiden op het nieuwe schooljaar’, aldus een woordvoerder.
‘Ik besef dat sommige middelbare scholen bij deze datum hun wenkbrauwen zullen fronsen’, zegt Slob. ‘Daarom gebruiken we de tijd die we nog hebben tot 2021 om hierop een uitvoerbaarheidstoets los te laten.’ De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) zegt in te stemmen met handhaving van de eindtoets als second opinion bij het leidende schooladvies van de basisschool.
Omdat de kansenongelijkheid in het onderwijs een ‘onhoudbare’ en ‘onverantwoorde’ omvang heeft aangenomen, moet het schooladvies in groep 8 verdwijnen en zullen alle Nederlandse leerlingen de eerste drie jaar van de middelbare school in een gezamenlijke brugklas moeten doorbrengen. Dit is het advies van de Onderwijsraad, dat in opdracht van het ministerie van onderwijs, een vergaande structuurwijziging van het Nederlandse funderend onderwijs aanbeveelt. “Iedereen erkent dat de kansenongelijkheid groeit. Het onderwijsstelsel moet veranderen”, zegt voorzitter Edith Hooge. “Dat reiken wij nu op een presenteerblaadje aan.”
Op basis- en middelbare scholen zal veel meer dan nu ‘gedifferentieerd’ onderwijs gegeven moeten worden, vindt de Onderwijsraad. Scholen moeten nieuwsgierig zijn naar de potentie van hun individuele leerlingen en daar voortdurend naar op zoek gaan door middel van gepersonaliseerd onderwijs. De basisschool zal volgens de Onderwijsraad moeten worden afgerond met een overdracht aan de middelbare school van de kennis en vaardigheden van de leerlingen in brede zin, gecombineerd met een stevig aantal toetsresultaten.
Op de middelbare school wordt de verandering veel groter. Schoolbesturen zullen op een gezamenlijke locatie de jongste drie klassen in een brugperiode moeten onderbrengen. Ook hier moet meer dan nu gedifferentieerd worden. Hooge: “Dat betekent dat iedereen op zijn eigen niveau Latijn kan doen, of een praktisch vak. Onderzoek toont aan dat cognitief sterke leerlingen niet minder gaan presteren in zo’n brede brugklas, terwijl minder sterke leerlingen er juist wel van profiteren. Bovendien draagt het bij aan de socialisatie van alle leerlingen, en dat vinden we ook belangrijk. Het is een win-winsituatie.”
Home | Gastenboek | Contact